Het laatste nieuws   

Verzorgd door Dhr drs J. Lahaye

  Januari 2012
Februari 2012
Maart 2012
April 2012
Juni 2012
Juli 2012
November 2012
December 2012
Nieuws 2011
Nieuws 2010
Nieuws 2009
Nieuws 2008
Nieuws 2007
Nieuws 2006
Nieuws 2005
 
  December 2012
  Afstempeling van pensioen in eigen beheer wordt, als gevolg van wijziging van artikel 19b van de Wet op de Loonbelasting 1964 (Wet LB) in het belastingplan 2013, mogelijk. In een aan artikel 19b Wet LB toe te voegen lid 9 wordt opgenomen dat pensioenaanspraken (eenmalig) op de pensioeningangsdatum verminderd mogen worden in verband met de vermogenspositie van de verzekeraar mits er voldaan is aan de door de minister te stellen voorwaarden. Het zal met name gaan om situaties met een dekkingsgraad van minder dan 75% als gevolg van reële beleggings- en ondernemingsverliezen. Voor de reeds lopende pensioenuitkeringen zal er t/m 2015 een overgangsregeling komen. Zie in dit verband ook de mogelijke gevolgen van dividenduitkeringen hierna.

Uitkering van o.a dividend kan gevolgen hebben voor de fiscale behandeling van een in eigen beheer uitgevoerde pensioenregeling. Naar aanleiding van de invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht per 1 oktober 2012 heeft de belastingdienst in Vraag & Antwoord 12-008 op 21 september j.l. de normen vastgelegd waaraan voldaan moet worden wil er geen sprake zijn van (gedeeltelijke) afkoop van pensioen. Kort samengevat moet een BV na de uitkering van dividend nog in staat zijn om het pensioen volledig uit te keren. Dat betekent dat de koopsom die aan een professionele verzekeringsmaatschappij betaald zou moeten worden voor het onderbrengen van het pensioen beschikbaar moet zijn. Indien het risico van vooroverlijden deel uitmaakt van de door de BV uitgevoerde pensioenregeling is zelfs deze koopsom niet voldoende omdat de BV geen gebruik kan maken van de compenserende werking, zoals verzekeraars dat kunnen. Dit betekent dat de koopsom voor een direct ingaand nabestaandenpensioen beschikbaar moet zijn indien de BV het risico van vooroverlijden niet extern verzekerd heeft.

Wat is de stand van zaken bij de AOW na alle politieke turbulentie, drie wetsvoorstellen (zie Infomagazine 2012.07) en een regeerakkoord? Op grond van het huidige artikel 7 van de Algemene Ouderdomswet is de aanvangs- en pensioenleeftijd resp. 15 en 65 jaar. Per 1 januari 2013 wordt 'de leeftijd van 15 jaar' en ' de leeftijd van 65 jaar' in dit artikel gewijzigd in 'de aanvangsleeftijd' resp. 'de pensioengerechtigde leeftijd'. Het nieuwe artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet geeft invulling aan deze leeftijden in de komende jaren. Concreet betekent dit dat deze leeftijden in de jaren 2013, 2014 en 2015 telkens met één maand worden verhoogd. Op grond van het regeerakkoord zullen deze leeftijden na 2015 sneller worden verhoogd dan nu in de wet is opgenomen. Kort samengevat komt dit er op neer dat in 2021 deze leeftijden resp. 17 en 67 jaar zijn. Ingevolge het regeerakkoord en gezien het nu bekende artikel 7a (lid 2 en 3) zal jaarlijks volgens een vaste formule de verdere verhoging van deze leeftijden, in stappen van 3 maanden en in werking vijf jaar na de uiterste vaststellingsdatum, worden berekend. De eerste maal dus 1 januari 2017 voor het jaar 2022.

Wat is de stand van zaken bij het aanvullend pensioen na alle politieke turbulentie, drie wetsvoorstellen (zie Infomagazine 2012.07) en een regeerakkoord? Op grond van het huidige artikel 18a van de Wet Loonbelasting 1964 is de opbouw van pensioen per dienstjaar voor een eindloonregeling en een middelloonregeling resp. 2% en 2,25%. Tevens is het beschikbare premiestelsel gebaseerd op een opbouw van 70% van het eindloon gedurende 35 jaar. De pensioenrichtleeftijd, de voor fiscale berekeningen als basis te hanteren pensioenleeftijd, bedraagt, op basis van artikel 18a lid 6, 65 jaar. Ingevolge het regeerakkoord en gezien de per 1 januari 2014 in werking tredende wijziging zal per 1 januari 2014 de opbouw van pensioen per dienstjaar voor een eindloonregeling en een middelloonregeling resp. 1,5% en 1,75% gaan bedragen. Het beschikbare premiestelsel zal dan gebaseerd worden op een opbouw van 70% van het middelloon gedurende 40 jaar (de nieuwe "maatschappelijk aanvaarde norm"!?). De pensioenrichtleeftijd bedraagt dan 67 jaar en zal jaarlijks volgens een vergelijkbare formule als de AOW-leeftijden in stappen van één jaar en in werking een jaar na vaststelling, worden verhoogd. De eerste uiterste vaststellingsdatum dus 1 januari 2014 voor het jaar 2015.


De invloed van de levensverwachting op de AOW-leeftijd , evenals op de pensioenrichtleeftijd, de voor fiscale berekeningen relevante pensioenleeftijd, kan met behulp van de jongste CBS-cijfers, prognose bevolking kerncijfers 2012-2060, voor de toekomst worden berekend. Opmerkelijk is dat de jongste cijfers van het CBS zodanig afwijken van de voorgaande cijfers, prognose 2011-2060, dat er een verschuiving optreedt van 2 jaar. Was tot voor kort nog de verwachting dat vanaf 2032 de AOW-leeftijd opschuift naar 68 jaar, inmiddels is dat al 2030. Wat betreft de pensioenrichtleeftijd zou er eerst met ingang van 2022 met een pensioenleeftijd van 68 jaar gerekend moeten worden, door de jongste cijfers is dat 2020 geworden. Over goed één jaar, 1 januari 2014, zal de pensioenrichtleeftijd, voor 2015, al op basis van de levensverwachting vastgesteld worden (zie infomagazine 2012.10). Vooralsnog zal dat dus nog wel 67 jaar blijven.

Belastingdienst meet met twee maten , aldus de Rechtbank in Haarlem in haar uitspraak op 31 mei j.l. (LJN: BW7885). De casus betrof het aanpassen van de pensioenovereenkomst aan het Witteveen-kader per 1 juni 2004. De dga die dat pas in juli 2004 had gerealiseerd werd geconfronteerd met een belaste aanspraak en revisierente. In rov. 4.7.6. overweegt de rechtbank dat er in het licht van de regels voor pensioenen en het mogelijk onzuiver worden van pensioen geen relevant verschil bestaat tussen een dga en een werknemer, niet-dga. Zij voegt daar aan toe dat ook de wetgever dit onderscheid niet heeft gemaakt. De belastingdienst had echter aan “gewone” werknemers nog tot 1 november 2008 de mogelijkheid geboden om aan te passen. Relevant was ook dat de dga in de uitvoering nog niet in strijd met Witteveen had gehandeld (rov. 4.7.8).

De invoering per 1-1-2014 van het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) , het stelsel van financiële normen dat moet waarborgen dat afgesproken pensioenen ook daadwerkelijk worden uitgekeerd (zie o.a. onze infomagazines 2012.06 en 2012.07), zal niet haalbaar zijn. Dat heeft de nieuwe Staatssecretaris, Jetta Klijnsma, op 21 november j.l. in een brief (AV/PB/17161) aan de Tweede Kamer laten weten. Zij gaat nu uit van invoering per 1-1-2015. De invoering van het nieuwe pensioencontract is hiermee ook vertraagd.

Bij de invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht per 1 oktober 2012 is de definitie van een directeur-grootaandeelhouder (dga) in artikel 1 van de Pensioenwet aangepast. Als gevolg hiervan moet een dga na 1 oktober 2012 ook stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders hebben wil zijn pensioenovereenkomst in eigen beheer uitgevoerd kunnen worden. Voor bestaande pensioenovereenkomsten betekent dit, dat de pensioenopbouw niet langer in eigen beheer kan plaatsvinden. In Vraag & Antwoord 12-007 d.d. 20-09-2012 heeft de belastingdienst laten weten dat indien de pensioenopbouw van een dga zonder stemrecht per 1 oktober 2012 niet stopt op grond van artikel 19b Wet LB de totale opgebouwde pensioenaanspraak in de belastingheffing wordt betrokken.

Vrijwillige voorzetting van een pensioenregeling na ontslag gedurende 10 jaar (zie ons Infomagazine 2007.02) is naar aanleiding van vragen op 21 februari 2011 van de kamerleden Dezentjé Hamming-Bluemink en Ko s er Kaya per 1 januari 2012 ook fiscaal gefaciliëerd. Hiertoe is artikel 10a lid 1 sub c van het Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 aangepast. In het fiscale Besluit BLKB2012/157M d.d. 27-04-2012 zijn de uitgebreide voorwaarden opgenomen die aan de uitbreiding van de diensttijd zijn verbonden.

Pensioenfondsen weigeren premie te verlagen , zo meldde o.a. NRC op 20 november j.l.. Een antwoord op de laatste regels van ons infomagazine 2012.09 werd zo al snel gegeven. Wij wezen daar op de opmerking in het CPB-rapport over de versobering van het Witteveenkader en de rol van de sociale partners (zoals bij Architectenbureau's). In een reactie op Kamervragen van lid Van Weyenberg (D66) antwoordde Staatssecretaris Jetta Klijnsma op 14 december 2012 dat het kabinet voornemens is de premies nauwlettend te monitoren.



 
 
  November 2012
 

Geen aftrekbeperking op basis van artikel 3.26 Wet IB bij overdracht naar extern eigen beheer , indien het externe pensioenlichaam, een stichting, haar activiteiten uitsluitend beperkt tot activiteiten die rechtstreeks verband houden met pensioen. In haar vonnis van 10 mei 2012 (LJN: BW9364) oordeelde de Rechtbank Breda dat het bestanddeel in de overnamevergoeding dat verband houdt met de na-indexatie getroffen wordt door de aftrekbeperking omdat de stichting ook een contraverzekering had afgesloten met de dochters van de pensioengerechtigde. Naar het oordeel van de rechtbank komen deze feitelijke werkzaamheden niet overeen met die van een pensioenfonds (cf. artikel 10 lid 2 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001). Wat betreft het bestanddeel in de overnamevergoeding dat verband houdt met het verschil in de toegepaste rekenrente van 3,74% ten opzichte van 4% oordeelde de rechtbank, op grond van de wetsgeschiedenis (door toezichthouder aanvaarde rekenrente), dat deze niet onder de aftrekbeperking viel. Het bestanddeel in de overnamevergoeding als gevolg van de leeftijdsterugstelling stond, gek genoeg, niet ter discussie.

Het septemberpakket, vastgelegd in een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 september j.l. (TK 32043 nr. 129), loopt vooruit op de overgang naar een nieuwe Pensioenwet (PW) en een nieuw financieel toetsingskader (zie ook infomagazine 2012.06 ‘glunderpensioen') in 2014. Een viertal maatregelen hebben tot doel om in 2013 pensioenen niet onnodig te korten en premiestijgingen zoveel mogelijk te voorkomen terwijl tegelijkertijd eind 2013 pensioenfondsen weer beschikken over het minimaal benodigde vermogen en pensioenregelingen toekomstbestendiger zijn. De maatregelen houden in feite in het wijzigen van de (spel)regels en betreffen (1) een adempauze voor premiestijgingen (2) een voorwaardelijke spreiding van kortingen (3) de introductie van een Ultimate Forward Rate (UFR) voor de rekenrente (zie ons infomagazine 2012.07) en (4) een stimulans voor enkele structurele verbeteringen van pensioenregelingen. Op deze maatregelen zullen wij in dit en volgende infomagazines nader ingaan.

De introductie van een Ultimate Forward Rate (UFR) in het septemberpakket lijkt verdacht veel op het wijzigen van de berekeningsgrondslagen, de spelregels, omdat de oude berekeningsgrondslagen leiden tot onwelgevallige uitkomsten. Uitgangspunt is echter de vraag welke berekeningsgrondslagen realistisch zijn, de oude of de nieuwe, los van de mogelijke uitkomsten. Het gaat bij de ufr om het bepalen van de rekenrente voor verplichtingen op (zeer) lange termijn middels (een alternatieve) extrapolatie. Voor de technische informatie kan men terecht op de site van De Nederlandse Bank (DNB) en met name tabel 1.3 en de betreffende informatie daaromtrent. Het effect is dat de - over drie maanden gemiddelde - rekenrente, en daarmee de dekkingsgraad van pensioenfondsen, minder volatiel wordt. Verder verandert de aanpassing van de rekenrente niets voor verplichtingen met een looptijd tot 20 jaar. Voor verplichtingen met een langere looptijd wordt de rekenrente geleidelijk hoger met als gevolg een verbetering van de dekkingsgraad.

De ‘adempauze' voor premiestijgingen in het septemberpakket is aan voorwaarden gebonden. Op grond van artikel 128 Pensioenwet (PW) moet een pensioenfonds een kostendekkende premie vaststellen, rekening houdend met, kort samengevat, kosten en vermogenseisen. De ‘premiedekkingsgraad' moet bij een minimaal vereist eigen vermogen van 5% dus minimaal 105% zijn. In 2011 en 2012 konden pensioenfondsen gebruik maken van de mogelijkheid om gedurende één jaar een ‘adempauze' in te lassen. Onder de voorwaarde dat het pensioenfonds werkt aan een structurele oplossing in dat jaar kon zij afwijken van de eis dat de premie moet bijdragen aan het herstel. In het septemberpakket is deze mogelijkheid voor het jaar 2013 ook weer mogelijk gemaakt. De voorwaarden zijn, dat er in 2011 of 2012 geen gebruik gemaakt is van de ‘adempauze' en er in 2013 niet gekort moet worden. Een verzoek tot maatwerk bij DNB is ook nog mogelijk.


Het septemberpakket ( zie infomagazine 2012.08 ) staat een spreiding van kortingen op pensioenen toe, die op basis van de evaluatie 2012 volgens het herstelplan, of direct na afloop hiervan, in 2013 genomen moeten worden. Veel herstelplannen, waarvan de wettelijke termijn van 3 jaar is verlengd tot 5 jaar (zie infomagazine 2009.03) lopen sinds eind 2008. Eind 2013 lopen die af en dan moet gekort worden indien er nog steeds een dekkingstekort bestaat. De op 6 januari 2012 door de Nederlandse Bank (DNB) aangekondigde maximering van 7% per 1 april 2013 onder de voorwaarde van aanvullende maatregelen in 2013, zo nodig een aanvullende korting, is door het septemberpakket gewijzigd in een maximale korting van 7% over geheel 2013. De resterende korting alsmede de noodzakelijke korting bij de afloop van het herstelplan moet eind 2013 wel ingeboekt maar eerst later geëffectueerd worden. Dat dient dan per 1 april 2014 te gebeuren, weer met een maximum van 7%. Het restant wordt vervolgens in 2015 geëffectueerd. Voorwaarde is dat de pensioenregeling per 1 januari 2013 wordt aangepast.

De stimulans tot structurele verbetering van pensioenregelingen in het septemberpakket betreft een ‘conditio sine qua non' om gebruik te kunnen maken van andere maatregelen, i.c. spreiding van de kortingen en maatwerk bij premiestijgingen. Het gaat om de volgende aanpassingen; (a) de pensioenrichtleeftijd verhogen naar 67 jaar, (b) een levensverwachtingsaanpassingsmechanisme (LAM) en (c) een normdekkingsgraad van 110%. Op de verhoging van de pensioenrichtleeftijd zullen wij afzonderlijk ingaan. Het levensverwachtingsaanpassingsmechanisme houdt in dat bij een hogere levensverwachting de uitkeringen worden verlaagd in overeenstemming met het beschikbare kapitaal in plaats van het vereiste pensioenkapitaal te verhogen in overeenstemming met de uitkeringen. Bepalend is het pensioenkapitaal en niet meer de pensioenverplichting. De normdekkingsgraad houdt in, dat er een hogere ondergrens komt alvorens men mag indexeren. Al met al zaken die misschien wel logisch maar lastig uit te leggen zijn.

De pensioenrichtleeftijd is een onderdeel in het septemberpakket maar niet nieuw. Met het aannemen van de wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd, wetsvoorstel 33290, op 10 juli j.l. door de Eerste Kamer is de pensioenrichtleeftijd met ingang van 2014 fiscaal een gegeven, 67 jaar. Aanpassing in 2013 zal dus eerder een uitvoeringsprobleem dan een invoeringsprobleem zijn. Uitgangspunt is steeds, dat bestaande aanspraken uit het verleden in stand blijven. De vraag is echter niet zozeer wat de pensioenrichtleeftijd is maar wat de pensioenleeftijd, de dag waarop het aanvullend pensioen ingaat, is. Wordt dat 65 voor de ‘oude aanspraken' en 67 voor de rest? De sociale partners zullen met name daarover in 2013 afspraken moeten maken.

Versobering van het Witteveenkader in het regeerakkoord houdt in verlaging van de jaarlijkse pensioenopbouw naar 1,75% over het middelloon, en aftopping van het fiscaal voordeel van pensioenpremies bij een inkomen van € 100.000 (zie ook infomagazines 2007.09 en 2008.01). De norm voor de pensioenopbouw wordt 70% van het middelloon i.p.v. 70% van het eindloon. Bij een inflatie van 2% over 40 jaar betekent dat een pensioen dat ca. 22% daalt ten opzichte van de huidige middelloonregeling en zelfs 30% ten opzichte van de huidige eindloonregeling. De CPB-Notitie van 29 oktober 2012 ‘ Analyse economische effecten financieel kader Regeerakkoord' zegt over deze maatregel, die in 2017 volgens het regeerakkoord een lastenverzwaring voor gezinnen van 2,9 mld betekent, dat deze budgettaire opbrengst onzeker is. Uit het regeerakkoord blijkt al dat de structurele opbrengst uiteindelijk slechts 1,4 mld en geen 2,9 mld bedraagt. De onzekerheid heeft te maken met de reactie van de sociale partners. Het budgettaire voordeel is gebaseerd op een premiedaling als gevolg van de versobering van het Witteveenkader. In het septemberpakket staat expliciet dat een verlaging van pensioenpremies, gegeven de financiële situatie van pensioenfondsen, ongewenst is! Is het dan niet gewoon een (tot mislukken gedoemde?) poging belastingsopbrengsten naar voren te halen?

 
 
  Juli 2012
 

Verhoging van de AOW leeftijd, wetsvoorstel 33 290, door Eerste Kamer op 10 juli 2012 aangenomen , hetgeen betekent dat de AOW leeftijd in 2013, 2014 en 2015 telkens met 1 maand wordt verhoogd. In 2016, 2017 en 2018 wordt de AOW leeftijd ieder jaar met 2 maanden verhoogd om vervolgens in 2019 met 3 maanden verhoogd te worden. Op deze wijze komt men dan per 2019 op een AOW leeftijd van 66 jaar zoals was afgesproken in het lente-akkoord, ook bekend onder de naam Kunduz-akkoord.

De verhoging van de AOW leeftijd heeft na 3 wetsvoorstellen met voorstel nr. 33 290 de eindstreep gehaald. Op 10 mei 2011 werd de ‘Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar', wetsvoorstel nr. 32 767, ingediend. Deze werd op 9 december 2011 weer ingetrokken vanwege het op 12 oktober 2011 ingediende voorstel ‘Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW', wetsvoorstel nr. 33 046. Per brief van 11 juli 2012 werd ook dit voorstel weer ingetrokken nadat op 10 juli 2012 de ‘Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd', wetsvoorstel nr. 33 290, ingediend op 5 juni 2012, was aangenomen. Zonder veel commotie werd hiermee de extra verhoging van het AOW-pensioen tussen 2013 en 2028, artikel 33a AOW in voorstel nr. 33 046, naar de prullenbak verwezen. Ook werd het aantal opbouwjaren aanvullend pensioen van 35 naar 37 verhoogd, artikel 18a lid 3 LB.

Op 16 februari 2012 publiceerde de Europese Commissie een Witboek over adequate, veilige en duurzame pensioenen. In de bijlage bij het witboek kondigt de Commissie een twintigtal acties aan. De Nederlandse regering voorziet geen specifieke gevolgen voor het Nederlandse pensioenstelsel maar heeft wel grote moeite met een mogelijke herziening van de IORP-richtlijn (De pensioenfondsenrichtlijn 2003/41 d.d. 3-6-2003, zie onze infomagazines 2005.03, 2005.06 en 2007.05). Kern van het probleem is een mogelijke gelijktrekking van de solvabiliteitseisen van verzekeraars en pensioenfondsen. Dit zou betekenen hogere financiële buffers voor pensioenfondsen en dus of hogere kosten of extra korten op pensioenuitkeringen. Volgens de regering bestaan er fundamentele verschillen tussen pensioenfondsen en verzekeraars hetgeen tot uiting komt in een verschillend financieel toezicht.

Een Europese pensioentraceerdienst wordt door de Europese Commissie in aanbeveling 17 in haar Witboek, zie hierboven, genoemd. In feite betekent dit een koppeling van alle Europese websites zoals mijnpensioenoverzicht.nl. Op deze wijze wordt inzicht in pensioen, voor zover dat binnen Europa is opgebouwd, een stuk gemakkelijker.

De rekenrente op de schop, dat geluid wordt steeds sterker (in de media). De voor september door minister Kamp aangekondigde maatregelen zouden wel eens kunnen inhouden dat de rekenrente wordt versoepeld. Hij zou met name op het aangekondigde nieuwe financiële toetsingskader (zie ons infomagazine 2012.06 ‘glunderpensioen') vooruit willen lopen. Dit betekent dat er aansluiting gezocht wordt voor pensioenfondsen bij de regels voor verzekeraars, Solvancy II. Gezien de reactie van de regering op een eventuele herziening van de IORP-richtlijn, zie hierboven, kan men vraagtekens zetten bij deze argumenten. Wil de regering nu wel of niet de eisen voor verzekeraars en pensioenfondsen gelijktrekken? Als pensioenfondsen wel, en verzekeraars niet moeten korten op hun uitkeringen, zou dat niet veroorzaakt kunnen zijn door een verschil in toezicht? Wat we nodig hebben zijn adequate, veilige en duurzame pensioenen. Maar op welke manier kunnen we dat bereiken? Welke rekenrente? Welke toezegging? Omslagsysteem en/of Kapitaaldekking? Sociale voorzieningen? Pensioen is vooral een oudedagsvoorziening, maar is een oudedagsvoorziening alleen maar pensioen?

 
 
  Juni 2012
 

Er is geen sprake van een blunderpensioen , aldus de reactie van minister Kamp naar aanleiding van het verzoek van de Tweede Kamer om te reageren op persberichten, dat geblunder door pensioenfondsbestuurders bijgedragen heeft aan een lagere dekkingsgraad (TK 32043 nr. 107). De Nederlandse Bank heeft in een brief van 30 maart 2012 gemeld dat dit persbericht geen steun vindt in haar informatie. Ook zouden volgens de minister de in het krantenbericht geciteerde partijen afstand genomen hebben van de strekking van het artikel in Het Financieel Dagblad van 20 maart 2012. Dit soort krantenartikelen zet echter wel de toon. Wie is nog betrouwbaar, de krant die aan zijn oplage moet denken of de politicus, die aan zijn kiezer moet denken?

Ook het plunderpensioen komt onder de loep. Na lang aandringen, o.a. via een motie (TK 32043 nr 76), heeft het kamerlid Omtzigt c.s. in het Algemeen Overleg van 29 februari 2012 (TK 32043 nr. 104) eindelijk de toezegging gekregen dat minister Kamp (proef)onderzoek gaat doen naar de terugstortingen van pensioenpremies aan werkgevers. Het gaat om de “greep” van werkgevers in de kas van de pensioenfondsen middels het terugstorten van pensioenpremies, premieholiday of premieverlaging in de ‘vette jaren'. De minister had nogal bezwaar tegen dit onderzoek omdat de gegevens lastig te achterhalen zijn. De rol van de overheid als werkgever bij pensioenfonds ABP moet toch niet zo lastig te achterhalen zijn?

Komt er een glunderpensioen (reëel pensioen) na het geklungel met het nominale pensioen? Op 30 mei j.l. heeft minister Kamp zijn hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen, het stelsel van financiële normen dat moet waarborgen dat afgesproken pensioenen ook daadwerkelijk uitgekeerd kunnen worden aan alle generaties, gepubliceerd (TK 32043 nr. 113). Er komen twee verschillende pensioencontracten waarbij de wijze waarop de aanspraak wordt vastgelegd en de manier waarop wordt bijgestuurd verschillend is. Men kan kiezen tussen het (bestaande) nominale contract, waarbij bovenop het nominale pensioen een voorwaardelijke indexering komt, of het (nieuwe) reële contract, waarbij indexatie een onderdeel van de aanspraak is. In tegenstelling tot het nominale contract zal het reële contract frequenter maar tevens geleidelijker bijsturen. De regels voor het bestaande, nominale, contract worden aangescherpt zoals een vermogenseis voor het geven van volledige indexatie. Beide contracten zijn onderworpen aan hetzelfde financiële toetsingskader met dezelfde algemene uitgangspunten, zoals een nieuwe rentenorm met toepassing van de ‘ultimate forward rate' (ufr). Hierbij heeft men aangesloten bij de Europese regels in het kader van Solvancy II (zie ons infomagazine 2011.02). Daarnaast komen er aparte regels voor bestaande (de normdekkingsgraad) en nieuwe (discontovoet met op- en afslagen) contracten. De eerste reacties uit de pensioenwereld waren nu niet bepaald volmondig positief. De vraag was of men nu moest glunderen? Waarom al die wijzigingen als we hetzelfde doel met de bestaande wetgeving ook kunnen bereiken via de premieovereenkomst? In onze volgende infomagazines zullen wij nader ingaan op de diverse details.

De CAO module waarmee, in het verlengde van de BPF module (zie ons infomagazine 2011.05), onderzocht kan worden in hoeverre een bedrijfstak-CAO een pensioenbepaling bevat die van toepassing is op een onderneming, is sinds kort operationeel. Vooralsnog kunnen gebruikers van de BPF module tot 1 september a.s. deze module gratis uittesten. Voor nadere informatie zie www.finact.nl.

Dat er bij echtscheiding het in eigen beheer opgebouwde en te verevenen pensioen door een dga (directeur grootaandeelhouder) afgestort moet worden moge inmiddels algemeen bekend zijn. Wat er afgestort moet worden blijkt echter minder bekend te zijn en kan in de praktijk tot verrassende resultaten leiden. In het vakblad ‘Pensioen & Praktijk' van juni 2012 gaan wij dieper in op deze problematiek.
 
 
  April 2012
 

De onderzoeken in het kader van het pensioenakkoord naar het omgaan met reeds opgebouwde rechten bij de invoering van het nieuwe pensioencontract zijn in augustus 2011 van start gegaan. Op de eerste plaats is dat een onderzoek naar het collectief invoeren van het nieuwe pensioencontract voor zowel reeds opgebouwde als nieuwe aanspraken. Op de tweede plaats wordt er onderzoek gedaan naar het individueel kiezen voor het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in een nieuw contract. Als externe deskundigen verlenen o.a. Prof. Dr. K.P. Goudswaard en Prof. Dr. J.M.G. Frijns hun medewerking. Het gaat uiteindelijk om een ‘generatieproof' pensioenstelsel. Schokken en onzekerheden dienen voor alle generaties op een duidelijke en verantwoorde manier in pensioenopbouw of pensioeninkomen verwerkt te worden. Het resultaat van deze onderzoeken zal mede de invulling (via wetgeving) van het pensioenakkoord bepalen. Middels een brief van 30 maart j.l. heeft minister Kamp laten weten, dat in de loop van mei de resultaten aan de kamer zullen worden aangeboden. Eerder had minister Kamp nog laten weten dat de planning er op gericht was de onderzoeken vóór 1 maart 2012 af te ronden (zie TK 33046 nr. 6 pag. 41).

Het wandelgangenakkoord, ook wel Kunduz-akkoord genoemd, heeft het pensioenakkoord overboord gegooid is de mening in veel commentaren op de gebeurtenissen na het mislukken van het Catshuisoverleg. De AOW leeftijd wordt in 2013 al met één maand verhoogd. In 2019 zal deze al 66 jaar zijn en in 2024 reeds 67 jaar. Praktisch zou dat kunnen betekenen ieder jaar op 1 januari en 1 juli een leeftijdsverhoging van de AOW ingangsdatum met 1 maand. De pensioenopbouw zal met ingang van 2014 worden verlaagd en afgestemd op 67 jaar. De behandeling van het door de Tweede Kamer reeds aangenomen wetsontwerp ‘Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW' (TK 33046, zie ons infomagazine 2012.02) waarvan de plenaire behandeling in de Eerste Kamer op 15 mei gepland staat, zal, althans dat nemen wij aan, niet worden voortgezet.

Pensioen in eigen beheer van een dga (directeur grootaandeelhouder) krijgt extra aandacht van de belastingdienst sinds 1 april. Daar uit onderzoek gebleken is dat bij 60% van deze regelingen iets niet in orde is wil de belastingdienst er middels deze extra aandacht aan bijdragen, dat de regelingen voor zover nodig worden aangepast. Het doel daarbij is niet om boetes uit te delen maar om orde op zaken te stellen.

Bijstand tot aan de AOW-leeftijd zal vanaf 2020 niet meer mogelijk zijn als men, afhankelijk van de inkomenseis, de mogelijkheid heeft om de AOW (met korting!) twee jaar eerder te laten ingaan. Dit was het antwoord van de minister in zijn nota naar aanleiding van het verslag bij de behandeling van de ‘wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW' (TK 33046 nr. 6 pag. 22). Inmiddels is duidelijk dat dit in principe vanaf 2013 (maar dan met één maand) al het geval kan zijn.

De wijziging van de artikelen 5 t/m 7 Wet Bpf 2000 (Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000) is al sinds september 2010 in behandeling bij de Tweede kamer. Deze artikelen betreffen een wijziging van de zogeheten markt- en overheidsbepalingen. Op grond van de Wet Bpf 2000 mogen gegevens van deelnemers in een verplicht gesteld Bpf niet aan derden, i.c. een aan een verplicht Bpf gelieerde onderneming, beschikbaar gesteld worden. De wijziging heeft o.a. te maken met de gewijzigde omstandigheden zoals het steeds meer uitvoeren van een pensioenregeling door aparte uitvoeringsorganisaties, zoals APG voor ABP. Nieuw in het wijzigingsvoorstel is dat niet alleen informatie aan en over deelnemers maar ook aan en over werkgevers onder de bepalingen van de Wet Bpf 2000 worden gebracht. Verder wordt het op grond van het nieuwe artikel 5 lid 4 verboden om de (oude) naam van een verplicht Bpf over te dragen (zie b.v. de kwestie PGGM / Zorg & Welzijn in ons infomagazine 2009.02).
 
 
  Maart 2012
  De verdeling van pensioen in geval van echtscheiding kan geschieden op basis van de uitgangspunten, zoals die in de wet zijn geregeld. Dit houdt in dat ieder der partners de helft van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen krijgt op basis van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS). De ex-partner krijgt het, (gehele) tot echtscheiding opgebouwde, partnerpensioen op basis van artikel 57 PW (8a PSW). Van beide uitgangspunten mag men afwijken. Niet iedereen lijkt hiervan op de hoogte te zijn. Zo waren partijen in een echtscheiding, die op 28 september 2011 werd behandeld voor de rechtbank in Almelo (LJN: BT6519), overeengekomen dat de verdeling van de door beide partners bij twee pensioenfondsen opgebouwde pensioenrechten conform de standaardverevening in de WVPS zou plaatsvinden. Wat er met het (bijzonder) partnerpensioen moet gebeuren blijft dus in het midden. Verder is een (wederzijds) aandeel in het ouderdomspensioen van de ex-partner niet consequent als de uitkeringsduur van de alimentatie wordt beperkt tot 6 jaar omdat er geen economisch nadeel is ontstaan door het huwelijk.

Wat betreft de problematiek van het inkomensgat bij de private verzekeringen zoals ingegane arbeidsongeschiktheiduitkeringen en overbruggingsuitkeringen voor nabestaanden, waarvan het recht op AOW vanaf 2020 niet meer aansluit op de einddatum van de uitkering, reageerde minister Kamp dat er nog voldoende tijd was voor verzekeraars of ‘gedupeerden' om dit zelf te regelen, zo nodig via een beroep op de bijstand (zie TK 33046 nr. 9). Kamerlid Paul Ulenbelt (SP) heeft (o.a.) hierover een amendement ingediend (TK 33046 nr. 16) welk amendement bij de stemming op 7 februari j.l. is verworpen (enkel SP, PvdD en Groen Links waren vóór).

Dekkingsgraad bij pensioenfondsen blijft een heet hangijzer. Toch nam in 2011 het beschikbaar vermogen van de pensioenfondsen toe met 56 miljard. Daar staat echter tegenover dat de verplichtingen ook toenamen, maar dan met 117 miljard. Als we dan bedenken dat in diezelfde periode de rekenrente voor de pensioenfondsen, de nominale rentetermijnstructuur (zero coupons) met een looptijd van 15 jaar, daalde van 3,768% naar 2,93% dan is duidelijk, dat de stijging van de verplichtingen vooral is te wijten aan de daling van de rekenrente. Er zijn dus geen miljarden verdwenen maar wel tienden van procenten.

Pensioengerechtigden in pensioenfondsbesturen, dat staat in het op 31 januari j.l. in de Eerste Kamer aangenomen initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamerleden Koser Kaya en Blok. In verband met het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen (TK 33182), welk voorstel op 22 februari j.l. aan de Tweede kamer is aangeboden, zal invoering van dit initiatiefwetsvoorstel uitgesteld worden om de pensioenfondsen niet twee keer in een korte periode op te zadelen met een wetswijziging.

Het voorstel ‘Wet versterking bestuur pensioenfondsen' is op 22 februari j.l. naar de Tweede Kamer gezonden. Centraal in dit wetsvoorstel staan: 1. versterking van deskundigheid en intern toezicht, 2. adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers en 3. de stroomlijning van taken en organen. Het wetsvoorstel bevat twee bestuursmodellen waaruit gekozen kan worden: het paritaire bestuursmodel en het onafhankelijke bestuursmodel. In het voorstel is gekozen voor een integrale aanpak van de governance en medezeggenschap. Dat niet alles in dit voorstel door de pensioensector wordt omarmd werd duidelijk op 20 maart j.l. tijdens een lezing aan de VU in de serie pensioenactualiteiten. Met name het op grotere afstand zetten van de werkgever riep de vraag op of de werkgever dan niet liever de uitvoering van een pensioenovereenkomst opdraagt aan een verzekeraar in plaats van aan een ondernemingspensioenfonds. De eerste bevinding van de inleiders was dat er een risico bestaat dat de keuze voor een pensioenfonds minder aantrekkelijk wordt.
 
 
  Februari 2012
 

De Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW (zie ons infomagazine 2011.07) is op 7 februari j.l. door de Tweede Kamer aangenomen en ligt nu bij de Eerste Kamer. In tegenstelling tot het oorspronkelijke ontwerp heeft minister Kamp, naar aanleiding van de brief van het Verbond van Verzekeraars van 17 januari j.l. inzake de uitvoerbaarheid, de verhoging van de pensioenrichtleeftijd (zie ons infomagazine 2011.08) van gefaseerd naar 66 jaar in 2013 en 67 jaar in 2015 gewijzigd in één aanpassing in 2014 naar 67 jaar. Ook is de 100% begrenzing van artikel 18a LB aangepast in die zin dat deze niet van toepassing is op aanpassingen aan de pensioenrichtleeftijd (zie TK 33046 nr. 10). Verder is bij de stemmingen op 7 februari enkel het amendement Lodders (TK 33046 nr. 20) aangenomen. Praktisch betekent dat 1: de AOW-leeftijd iedere vijf jaar wordt aangepast (voor het eerst de AOW naar 66 jaar in 2020 en de fiscale berekening baseren op 67 jaar in 2014) 2: de mogelijkheid tot verzoek om AOW (deels) maximaal vijf jaar later te laten ingaan (art. 16a AOW) 3: de mogelijkheid tot verzoek om AOW (deels) twee jaar eerder (tot 65 jaar) te laten ingaan (art. 16c AOW) 4: de mogelijkheid tot verzoek om (deels) ingegane AOW te verhogen (art. 16a en 16c AOW) of te verlagen (art. 16a lid 3: amendement Lodders)

Pensioenaanspraken bij een verplicht gesteld Bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) vloeien zelfstandig en rechtstreeks voort uit het pensioenreglement en zijn niet ook nog eens afhankelijk van een toekenning door of administratie van het Bpf. Aldus oordeelde de Hoge Raad in haar arrest van 3 februari j.l. (LJN: BT8462 rov. 3.5). Daar, in deze situatie(!?), er geen sprake is van rechtshandeling door het Bpf met als gevolg een verbintenis tot het uitkeren van pensioen kan er van verjaring op grond van artikel 3.307 BW geen sprake zijn. Saillant detail is wel nog, dat het Bpf had nagelaten om onderzoek te doen naar het niet afdragen van premie door de, inmiddels failliete, werkgever zodat het risico van wanbetaling op het Bpf rustte.

(Pensioen)verzekeraar behoeft zich de belangen van de bemiddelaar niet aan te trekken , zo oordeelde het Hof Amsterdam in haar uitspraak van 19 juli 2011 in het hoger beroep van een tussenpersoon tegen Winterthur (LJN: BR6993), omdat de belangen van de cliënt centraal dienen te staan (r.o. 3.13). Nadat Winterthur, als gevolg van overname door AXA, de pensioenovereenkomst niet kon nakomen heeft zij nog getracht de cliënt voor zich en de tussenpersoon te behouden maar heeft de cliënt ervoor gekozen met een andere pensioenadviseur en verzekeraar in zee te gaan. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen, dat Winterthur ook zelf een verzekeringnemer is verloren en daarvan de nadelen ondervindt (r.o. 3.12). Blijft de vraag of de uitspraak anders zou zijn geweest, indien het belang van de verzekeraar centraal had gestaan?

Bij een advies over verlenging van de pensioenregeling moet de adviseur ook voldoen aan de eisen van artikel 4:23 Wft, aldus de bestuursrechter van de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 17 november 2011 (LJN: BU5317). Dat betekent dat de pensioenadviseur ook bij verlenging van een contract (opnieuw) onderzoek moet doen naar de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van een cliënt. In deze casus ging het (o.a.) om aanpassing van de uitvoeringsovereenkomst(en), de verzekering.

Pensioenovereenkomst moet als overeenkomst van levensverzekering worden aangemerkt , aldus de AFM en rechtbank Rotterdam, althans als we r.o. 2.6 en 2.7 van bovengenoemde uitspraak van 17 november 2011 (LJN: BU5317) goed begrijpen. Prof. dr. E. Lutjens bestempelt dit in zijn noot bij deze uitspraak in PJ 2012/17 onder 15 als een onjuiste beslissing. Lutjens merkt daarbij op, dat de pensioenovereenkomst weliswaar moet leiden tot een uitvoeringsovereenkomst maar daarmee is een pensioenovereenkomst nog geen verzekeringsovereenkomst en dus niet onderhevig aan artikel 4:23 Wft.
 
 
  Januari 2012
 

Rekenrente waardeoverdracht 2012: 2,802%. Deze disconteringsvoet is vastgesteld op grond van artikel 18 lid 3 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Regeling PW) en geldt voor het jaar 2012. Voor 2011 bedroeg deze rekenrente 2,984%. Praktisch betekent dit in 2012 een iets hogere overdrachtswaarde dan in 2011. Waardeverschil tussen de overdrachtswaarde en de door een pensioenuitvoerder berekende pensioenreserve, veelal op basis van marktrente (zie hieronder) zal echter blijven bestaan. Enerzijds komt dit verschil op grond van artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit PW) ten gunste c.q. ten laste van de werkgever of de uitvoerder waar de werknemer is vertrokken. Anderzijds zal de werkgever of de uitvoerder, waar de werknemer naar toe is gegaan, op grond van artikel 19 lid 3 Regeling PW een eventueel tekort moeten aanvullen terwijl een eventueel overschot op grond van artikel 28 lid 3 en 4 Besluit PW wordt vertaald in extra diensttijd, i.c. pensioen, voor de werknemer.

De marktrente over (december) 2011 bedraagt 2,1% , zo blijkt uit het besluit BLKB2011/2437M van 9-12-2011, gepubliceerd in de Staatscourant nr. 23247 van 22 december 2011. De aan een eigen pensioenlichaam te betalen premie en de op te nemen pensioenverplichtingen dienen met deze marktrente rekening te houden, ook al moet de verplichting fiscaal op grond van artikel 3.29 IB met minimaal 4% berekend worden. In geval van waardeoverdracht betekent toepassing van deze norm dus een overschot bij de overdragende uitvoerder en een extra last voor de nieuwe werkgever of pensioenuitvoerder.

De AOW-franchises 2012, bedragen waarover geen pensioenopbouw plaatsvindt, zijn gepubliceerd op de website www.lahaye.nl onder infomagazine nr. 2012.00 (bijlage). In dit overzicht zijn niet alleen de franchises (vanaf 2005) voor een zelfstandige, een ongehuwde en een gehuwde met toeslag opgenomen. Tevens zijn de franchises opgenomen, die toegepast moeten worden bij verlaagde opbouw conform artikel 10aa Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 (UBLB).

Bij echtscheiding van een DGA en afstorten van de pensioenaanspraken van de partner stelde de Rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 30-11-2011 (LJN: BU9168), dat de actuariële oprenting van de af te storten koopsom gecompenseerd wordt door de wettelijke rente (r.o. 4.18). Hier staat tegenover de uitspraak van de Rechtbank den Haag d.d. 19-10-2011 (LJN: BU3673), waarin ten aanzien van de woning expliciet werd gesteld dat voor de waardering de datum verdeling moet worden aangehouden (r.o. 4.8). Ook wat betreft het pensioen maakt de Rechtbank den Haag duidelijk onderscheid tussen de economische waarde per datum echtscheiding en de afkoopsom die afgestort moet worden (r.o. 4.39 sub I en sub II). Essentie is of pensioenaanspraken wel, zoals ook in het pensioenakkoord, of niet als een zak geld beschouwd moeten worden?

Het verschil tussen de commerciële waarde en de balansvoorziening van een pensioenverplichting leidt tot een lagere waardering van de aandelen. In principe waren de in een echtscheidingsprocedure verwikkelde partijen het daar over eens (LJN: BU9168). De vraag is echter, hetgeen de rechtbank aan deskundigen wenst voor te leggen, of dit enkel het af te storten pensioen van de partner of de totale pensioenverplichting betreft. Met andere woorden, moet het pensioenaandeel van de directeur grootaandeelhouder ook op basis van commerciële waarde worden gewaardeerd ter waardering van de aandelen? Afhankelijk van de situatie kan het antwoord op deze vraag tot substantiële verschillen aanleiding geven. Overigens oordeelde deze zelfde Rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 3-10-2007 (LJN: BB5473) dat bij de waardering van aandelen terecht rekening gehouden was met de commerciële waarde van de pensioenvoorzieningen (r.o. 2.13).

 
  2011
  Klik hier voor de nieuwsberichten uit 2011.