Het laatste nieuws   

Verzorgd door Dhr drs J. Lahaye

  Januari 2013
Februari 2013
Juni 2013
Juli 2013
Oktober 2013
November 2013
December 2013
Nieuws 2012
Nieuws 2011
Nieuws 2010
Nieuws 2009
Nieuws 2008
Nieuws 2007
Nieuws 2006
Nieuws 2005
 
 
  December 2013
 

Wet versterking bestuur pensioenfondsen, (gepubliceerd in Staatsblad 2013 nr. 302) is een van de wetten in het kader van de toekomst van ons pensioenstelsel, waar de Eerste Kamer op doelde toen zij zich beklaag-de niet alles in de juiste samenhang tussen de diverse wetsvoorstellen te kunnen beoordelen (zie ons infoma-gazine 2013.06). Deze wet die met ingang van 1 juli 2014 in werking treedt is gericht op versterking van de deskundigheid van een pensioenfondsbestuur en beter intern toezicht (zie ook ons infomagazine 2012.03).

De pensioenreserve in eigen beheer wordt een gewone fiscale reserve , die niets meer met pensioen van doen heeft. Dat is, kort samengevat, de kern van de brief (DB/2013/576) die Staatssecretaris Weekers op 6 december jl. naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. In deze brief heeft de staatssecretaris diverse knelpunten rond pensioen benoemt. Die knelpunten hadden met name te maken met de ingewikkeldheid van de waarderings- en berekeningssystematiek. Daarnaast was het grote verschil tussen fiscale en commerciële waarde een probleem waar ook in de Eerste Kamer vragen over waren gesteld. In een artikel in P&P van juni 2012 hebben ook wij op dit probleem gewezen in combinatie met waardering bij en na echtscheiding (zie www.lahaye.nl > infomagazine > archief > 2012.05). In hoeverre het overgangsrecht bestaande problemen, bv. bovenmatigheid, oplost is natuurlijk nog even afwachten.

Onze pensioenovereenkomst voor een middelloonregeling van een DGA is naast de eindloonregeling ook goedgekeurd door de belastingdienst. De door Adviesbureau Lahaye Heerlen opgestelde pensioenovereen-komsten ten behoeve van het pensioen van een directeur grootaandeelhouder (DGA) zijn onder het 'PIA-la-bel' goedgekeurd, beide met het kenmerk 13-039. De eindloonregeling kent als goedkeuringsdatum 2 decem-ber 2013 en de middelloonregeling 6 december 2013. Het voordeel van beide pensioenregelingen is dat er in principe geen nieuwe overeenkomst nodig is indien het Witteveenkader in de (nabije) toekomst weer wordt gewijzigd. De Eerste Kamer heeft de 'Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen' (voorlopig) tegengehouden. Het overleg rond de aanpassing van dit voorstel is echter volop bezig. Maar wat ook de uitkomst van dit politieke spel is, onze pensioenovereen-komsten spelen hier reeds op in, zodat er dan geen aanpassing nodig zal zijn..

De uitspraak van Rechtbank Gelderland van 5 november 2013 (zie ons infomagazine 2013.07) is geen aanleiding om het beleid aan te passen. Op 4 december jl. heeft Staatssecretaris Weekers laten weten dat de uitspraak van de rechtbank Gelderland niet tot richtsnoer genomen zal worden bij het niet tijdig aanpassen van een pensioenovereenkomst aan de per 1 januari 2014 ingaande VAP-wetgeving (zie infomagazine 2013.03). Kern van de uitspraak was dat alleen indien een pensioenregeling als gevolg van het “actief hande-len” van contractspartijen bovenmatig wordt de gehele aanspraak als loon uit vroegere dienstbetrekking belast wordt. Het niet aanpassen aan een wetswijziging is geen actief handelen van contractspartijen indien dat niet opzettelijk gebeurt. De Staatssecretaris is het niet met de uitspraak eens, gaat overigens niet in hoger beroep wegens het ontbreken van materieel belang in deze specifieke casus, en verwijst naar diverse arresten als onderbouwing. Nu de arresten, waarnaar verwezen wordt of niet gepubliceerd zijn (Hoge Raad 16-9-1981) of betrekking hadden op stamrecht en vakantiedagen (Hoge Raad 19-9-2008) of betrekking hadden op actief handelen (Hoge Raad 9-9-2012), hebben wij zo onze vraagtekens bij deze onderbouwing.

De pensioenparagraaf in CAO's tijdig aanpassen aan de VAP-wetgeving per 1 januari 2014 is ook een must. Het probleem is dat iedereen een beetje heeft zitten wachten op de wijzigingen per 1 januari 2015, wijzigingen die door de Eerste Kamer, vooralsnog, zijn afgeschoten. Wij zijn benieuwd wat het beleid van de belastingdienst na 1 januari 2014 wordt indien blijkt dat veel CAO's niet op tijd zijn aangepast. Wordt de soep dan zo heet gegeten zoals hij wordt opgediend?


Aanpassing aan het nieuwe Witteveenkader moet uiterlijk 1 januari 2014 zijn vastgelegd in een pensioenovereenkomst. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de belastingdienst heeft in een e-mail aan een collega-pensioenadviseur laten weten dat een dga niet kan volstaan met een AVA besluit in 2013 om daarna pas in 2014 de pensioenregeling aan te passen. Er moet, zo stelt de belastingdienst, sprake zijn van een schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en werknemer waarin alle rechten en plichten zijn vastgelegd. De e-mail van de belastingdienst is gedagtekend 25 oktober 2013. Er kan dus nog geen rekening gehouden zijn met de uitspraak van de rechtbank in Arnhem van 5 november (zie ons infomagazine 2013.07). Of dezelfde opstelling ook van toepassing is op CAO's is een interessante vraag.

Onze nieuwe pensioenovereenkomst voor de DGA is goedgekeurd door de belastingdienst met kenmerk ‘PIA eindloon, nummer 13-039 d.d. 2-12-2013'. Deze overeenkomst is aangepast aan het nieuwe witteveenkader dat op 1 januari 2014 ingaat (zie hierboven). Bij deze pensioenovereenkomst hebben wij ook een vragenlijst beschikbaar op basis waarvan alle alternatieven in de overeenkomst tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) kunnen worden besproken en vastgelegd.

Een premiestaffel is in principe in strijd met gelijke behandeling omdat er geen zelfstandige actuariële rechtvaardiging, conform artikel 8 lid 3 Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL), is opgenomen in artikel 6 lid 2 van richtlijn 2000/78. Dat volgt uit het arrest van het Europese Hof van Justitie van 26 september jl. in de Zaak HK Danmark/Experian AS (C-476/11). Concreet betekent dit dat artikel 8 lid 3 WGBL niet meer van toepassing is zodat dit door de wetgever aangepast moet worden. Verder zal een premiestaffel in een bepaalde situatie objectief gerechtvaardigd moeten zijn waarbij sprake moet zijn van een legitiem doel en middelen die passend en noodzakelijk zijn. Ook ziet het Hof EU de werkgeversbijdrage als een onderdeel van de beloning.

Een pensioenuitvoerder mag zonder toestemming van individuele deelnemers de pensioeningangsdatum van bestaande aanspraken verhogen vermits dat collectief actuarieel gelijkwaardig geschiedt en de deelnemer het recht heeft om de pensioeningangsdatum te vervroegen. Op 26 november heeft DNB in Q&A nr. 01542 dat laten weten. In dat geval is artikel 83 lid 2 van de PW, de voorwaarden voor een (interne) collectieve waardeoverdracht, niet van toepassing. Aanpassing aan het nieuwe Witteveenkader zou dus wel een geruisloos kunnen verlopen. Probleem lijkt ons de lagere opbouw per jaar te zijn.

Meer keuzemogelijkheden voor pensioenfondsen om hun krachten te bundelen kondigde Staatssecretaris Klijnsma 4 november 2013 jl. aan in haar brief aan de Tweede Kamer. Daartoe is het voornemen om met ingang van 1 januari 2015 het multipensioenfonds (zie ons infomagazine 2010.08) te faciliteren voor zowel ondernemingspensioenfondsen als niet-verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. Daarnaast zal bekeken worden of het multipensioenfonds ook mogelijkheden biedt voor beroepspensioenfondsen. Om de pensioenfondsen, die genoodzaakt zijn de uitvoering van een pensioenregeling over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder, meer keuzemogelijkheid te bieden en daarbij hun eigen identiteit en solidariteit te behouden zullen derden, zoals uitvoeringsbedrijven en verzekeraars de mogelijkheid krijgen om een 'leeg' multipensioenfonds op te richten.

De Algemene Pensioeninstelling (API) zou in het najaar van 2013 in werking treden , aldus een brief van Minister Kamp op 28 juni 2012. In haar brief van 4 november jl. deelt de huidige Staatssecretaris Klijnsma mee dat het nu niet opportuun is invulling te geven aan een API.

 
 
  November 2013
 

Het grote verschil tussen de fiscale en commerciële waarde van pensioen in eigen beheer krijgt meer aandacht in de jurisprudentie (zie infomagazine 2013.06). In P&P van juni 2012 schreven wij een artikel over deze problematiek in samenhang met echtscheiding van een dga (zie www.lahaye.nl -> infomagazine -> trefwoorden -> vakartikel/echtscheiding). Ook de politiek onderkent dit probleem. Op 18 december 2012 heeft staatssecretaris Weekers in de Eerste Kamer de toezegging gedaan naar dit probleem te kijken en daar uiterlijk op Prinsjesdag over te berichten. Op 20 maart 2013 heeft de staatssecretaris dat nog eens herhaald in een brief (TK 33402 nr. N). Tot op de dag van vandaag staat de toezegging van staatssecretaris Weekers aan de leden Bröcker (VVD) en Essers (CDA) van de Eerste Kamer nog steeds open.

De commissie UFR, (ultimate forward rate, zie ook ons infomagazine 2013.06 en 2012.08) door Staatssecretaris Klijnsma op 21 december 2012 ingesteld, heeft haar rapport op 30 augustus 2013 uitgebracht. De commissie had tot taak, kort samengevat, te adviseren over de toepassing van de rentecurve waarmee nominale pensioenverplichtingen gewaardeerd worden. Het rapport werd op 1 oktober 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd waarna nog een correctie volgde. Volgens het advies van de commissie zal de ufr leiden tot een lichte stijging van de dekingsgraad en een (zeer) lichte daling van de premie.

Het einde van een arbeidsovereenkomst betekent niet dat alle rechtsverhoudingen uitgewerkt zijn. De Hoge Raad heeft recent in twee arresten duidelijk gemaakt dat na afloop van de arbeidsovereenkomst, waarbij pensioenrechten zijn opgebouwd, de rechtsverhouding in een andere hoedanigheid wordt voortgezet. Het betreft het ECN-arrest van 6 september 2013 (ECLI: NL:HR:2013:CA0566) en het Delta Lloyd arrest van 8 november 2013 (ECLI: HR:NL:2013:1134). Concreet betekent dit dat een pensioenovereenkomst van ex-werknemers, binnen de regels die daarvoor gelden, nog wel degelijk gewijzigd kan worden. In beide gevallen ging het om het wijzigen van onvoorwaardelijke indexatie in voorwaardelijke indexatie.

De Finact BPF/CAO Analyse was genomineerd voor de Generali AM Innovatieprijs. Als geestelijk vader van de BPF/CAO Analyse is adviesbureau lahaye heerlen zeer vereerd met deze nominatie, ook al is de innovatieprijs uiteindelijk gewonnen door Independer met haar “Maatwerkroute ORV voor klanten met diabetes”. De BPF/CAO Analyse is geen ‘commissie werkingssfeer', zoals meerdere branches kennen (bouwnijverheid, landbouw, metaal en techniek, metalektro), die objectief kan bepalen onder welke werkingssfeer een bepaald bedrijf valt. Het is een hulpmiddel voor de pensioenadviseur om tot een eigen, en dus subjectief, oordeel te komen of een bepaald bedrijf wel of niet onder de werkingssfeer van een bepaalde, Bpf of CAO, verplichtstelling valt. Een pensioenfonds bepaalt immers ook subjectief op basis van een werkingssfeeronderzoek of een werkgever wel of niet onder haar werkingssfeer valt. Niet zozeer het niet gewonnen hebben maar het niet uitgenodigd worden bij de uitreiking was een teleurstelling.

De belastingdienst had de volledige aanspraak belast omdat er niet tijdig was aangepast aan de nieuwe wetgeving. Ook de rechtbank in Arnhem was 5 november jl. van mening dat men te laat was geweest (ECLI: NL:RBGEL:2013:4262). In deze kwestie ging het om aanpassing aan het Witeveen-regime. De rechtbank oordeelde o.a. dat er vóór 1 juni 2004 nog geen schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en werknemer was en verder dat de aanpassing toen nog niet voldoende bepaalbaar was. Op basis van de wetsgeschiedenis van artikel 11c lid 1 sub a Wet LB (voorganger van artikel 19b lid 1 sub a Wet LB) is de rechtbank evenwel van mening dat voor toepassing van dit artikel, i.c. het belasten van de totale aanspraak in geval van het niet meer voldoen aan de wetttelijke vereisten, een initiële handeling van contractspartijen zelf nodig is. Nu de invoering van het Witteveenkader geen handeling van contractspartijen is acht de rechtbank een redelijke uitlegging van artikel 19b Wet LB dat er slechts loon- en inkomstenbelasting wordt geheven over het bovenmatige deel van de aanspraak, mits er geen sprake is van een bewust achterwege laten van aanpassing.

 
 
  Oktober 2013
 

In geval van echtscheiding en pensioen in eigen beheer is afstorting bij een externe uitvoerder weliswaar uitgangspunt maar geen vanzelfsprekendheid meer, zoals blijkt uit de uitspraken van het Hof den Haag van 22 mei 2013 (LJN:CA2293) en de rechtbank in Arnhem van 17 april 2013 (LJN:CA3318). In eerstgenoem-de casus was het argument nog het in geval van afstorting in gevaar komen van de continuiteit. In laatstge-noemde casus was het in gevaar komen van de continuiteit niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Toch werd de man, dga, niet tot afstorting verplicht omdat de rechtbank het niet redelijk en billijk vond het risico van het grote verschil tussen commerciële en fiscale waarde, als gevolg van het steeds verder dalende u-ren-dement (zie www.lahaye.nl -> links -> marktrente u-rendement), alleen bij de dga te leggen. Hierin speelt ook mee dat de ex-partner middels medeondertekening impliciet ingestemd had met het eigen beheer en de verdeling van de gemeenschap, i.c. de waarde van de aandelen, gebaseerd was op de fiscale waarde.

Welk tijdstip in geval van echtscheiding is bepalend voor omvang van de afstorting? Op grond van artikel 3a lid 2 (of artikel 3 lid 1 sub b) Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) ontstaat er een aanspraak alsof er sprake is van uitdiensttreding. De uitspraak van 3 april 2013 in een ontslaggerelateer-de pensioenkwestie van de rechtbank Amsterdam (LJN: CA3697) gaat uit van het moment waarop er correct, uitgaande van de gegevens op het tijdstip waarop de dienstbetrekking is geëindigd, voldaan is aan de affinanciering c.q. afstortingsverplichting. In geval van discussie over affinanciering bij uitdiensttreding, of scheiding, heeft een dalend of stijgend U-rendement voor een van de partijen steeds een (zeer) nadelige bijwerking en voor de andere partij het tegenovergestelde. Of dit de bedoeling is vragen wij ons af.

Het voorontwerp ‘wet invoering reële ambitieovereenkomst', de aanpassing van het financieel toetsings-kader (FTK) voor pensioenfondsen werd 12 juli j.l. gepubliceerd ten behoeve van een consultatieronde. Dat heeft geleid tot 131 reacties. De bedoeling was, volgens de hooflijnennota van 30 mei 2012 (zie ons infomagazine 2012.06), om twee verschillende pensioencontracten te introduceren, het nominale en het reële. Na de consultatie is de staatsecretaris teruggekomen op die plannen. Een tussenvorm heeft nu haar voorkeur. Er komt één eenduidig kader met meer oog voor de lange termijn, een tienjaarsrentemiddeling in plaats van de dagrente als premiegrondslag, evenwicht tussen kostendekking en stabiliteit en ook geen noodzaak meer tot ‘invaren', het omzetten van “pensioen-eigendom” in “pensioen-beloftes”. Het advies van de commissie UFR, die de UFR-methode beoordeelde, waarover in een volgend infomagazine meer, wordt ook meegenomen maar de bezuiniging, in samenhang met het nieuwe Witteveenkader, van 6 mld blijft ingeboekt. Vóór het kerstreces wil de staatsecretaris het uitgewerkte wetsvoorstel, de ‘nominale ambitieovereenkomst' zoals Edwin Schop het noemt, indienen. Een en ander schrijft staatssecretaris Klijnsma in haar brief van 1 oktober j.l. (TK 32.043 nr. 172).

Even “Apeldoorn“ bellen zullen de staatssecretarissen Weekers en Klijnsma misschien wel tegen elkaar gezegd hebben toen zij bij de behandeling op 8 oktober j.l. van het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (TK 33 610, zie ons infomagazine 2013.03), het nieuwe Witteveenkader, in de Eerste Kamer vaststelden dat het indienen van dit voorstel toch een foutje was. Gezien de weerstand werd het wetsvoorstel, samen met het voorstel wet pensioenaanvullingsregelingen (zie ons infomagazine 2013.04) aangehouden om de voorstellen in het kabinet in nader beraad te kunnen nemen. De bezuiniging van 6 mld. per 2015 is en blijft dus een vraag.

De samenhang tussen de diverse wetsvoorstellen was een van de discussiepunten bij de behandeling van het nieuwe Witteveenkader in de Eerste Kamer. Daarnaast is er de vraag een ordinaire bezuiniging of een doordacht pensioenvoorstel? Op deze discussie gaan wij binnenkort in een volgend infomagazine nader in.
 
 
  Juli 2013
 

De norm voor een aanvaardbaar pensioen is sinds jaar en dag een pensioen dat maatschappelijk redelijk is. Tot 1 juni 1999, de invoering van het Witteveenkader, was dat een open norm die in de praktijk neerkwam op 70% van het eindloon in 40 jaar op te bouwen. Uitzonderingen, b.v. voor de dga, bevestigden deze regel. Sindsdien is een (ruime) norm in de Wet Loonbelasting vastgelegd en gesteld op 70% van het eindloon in 35 jaar op te bouwen. Als gevolg van de noodzaak tot bezuinigingen wordt het Witteveenkader versoberd en dus de bijl aan de wortel van een aanvaardbaar pensioen gezet. Wij merkten reeds op, zie ons infomagazine 2013.04, dat niemand op dit wezenlijke element van de aanpassingen ingaat. De (zeer) kritische opmerkingen hierover in het Advies van de Raad van State van 30 maart 2013 worden nauwelijks serieus genomen. Dat wijzigingen in levensverwachting marktrente en dus rekenrente een aanpassing van het Witteveenkader noodzakelijk maken omdat “oude wegen niet meer begaanbaar zijn” is te begrijpen, maar dat die aanpassing zodanig moet zijn dat er 10 jaar langer gewerkt moet worden om de oude aanvaardbare doelstelling, die maatschappelijk als redelijk werd ervaren, te realiseren is, zonder nadere uitleg, niet te begrijpen.

Een pensioen van 70% van het gemiddeld loon in 40 jaar bij een opbouwpercentage van 1,75% is geen 70% van het eindloon tenzij inflatie, salarisstijging c.q. loopbaanontwikkeling nihil zijn, zo laat een simpel rekensommetje zien. Bij een loopbaanontwikkeling zoals door de belastingdienst gehanteerd (3%, 2%, 1%, 0%), zonder inflatie zal het nieuwe Witteveenkader na 40 jaar bij een middelloon- en een eindloonregeling leiden tot een pensioen, incl. AOW, van resp. 60% en 64% van het eindloon. Indien daarnaast nog eens sprake is van een in het salaris volledig gecorrigeerde inflatie van gemiddeld 2% in die 40 jaar komt het pensioenresultaat uit op resp. 50% en 64% van het eindloon. Het middelloonsysteem is dus, in tegenstelling tot het eindloonsysteem, inflatiegevoelig en leidt ertoe dat er als het ware automatisch “gekort” wordt. Een middenweg tussen (het voordeel van de kostenbeheersing van) het middelloonsysteem en (het voordeel van de “inkomenszekerheid” van) het eindloonsysteem is b.v. een geïndexeerde middelloonregeling. Exclusief AOW zijn de cijfers, zeker wat betreft het middelloonsysteem, nog negatiever.

Bij overdracht van pensioenverplichtingen naar extern eigen beheer vanuit intern eigen beheer mag de waarde van de verplichtingen berekend worden met een marktconforme rente, aldus oordeelde het Hof den Bosch op 13 juni 2013 (ECLI: NL:GHSE:2013:CA3888). In de voorliggende casus was in december 2006 gerekend met het U-rendemet van die maand, 3,74%. De ratio van artikel 3:26 IB prevaleert en dat betekent dat kosten en lasten die rechtstreeks of zijdelings verband houden met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het jaar in aanmerking genomen worden bij de bepaling van de winst over de jaren waarin die wijzigingen optreden (rov. 4.12). Het hanteren van een rekenrente van 4% zou er toe leiden, aldus het Hof, dat niet bestaande wijzigingen in de hoogte van lonen en prijzen na afloop van het jaar in aanmerking genomen zouden worden. Het Hof den Bosch bevestigde overigens de uitspraak van de Rechtbank Breda van 10 mei 2012 in haar geheel (zie ons infomagazine 2012.08) hetgeen dus betekent dat de indexatielast door de overdragende onderneming niet ten laste van de winst gebracht kon worden, omdat de overnemende stichting niet kwalificeerde als een onderneming bedoeld in art. 10 lid 2 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 . Het Hof Arnhem kwam op 23 april 2013 in een andere casus (ECLI: NL:GHARL:2013: BZ8583), die ook in 2006 speelde, niet toe aan de vraag van de rekenrente omdat naar het oordeel van dit Hof de overdracht door de belanghebbende, die o.a. verwees naar de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 mei 2012, reeds vóór 2006 tegen volledige kwijting was geschied en dus niet gehouden een extra dotatie te doen, waarmee de aandeelhouder middels een hogere dekkingsgraad werd bevoordeeld.

 
 
  Juni 2013
 

Richtlijn EG 2008/94 heeft als doel het beschermen van de belangen van (gewezen) werknemers met betrekking tot hun rechten op ouderdoms- en nabestaandenuitkeringen in geval van insolventie van de werkgever. Op 25 april 2013 heeft het Europese Hof van Justitie in de zaak Hogan (C-398/11) geoordeeld dat de (Ierse) staat aansprakelijk is als werknemers in geval van faillissement meer dan de helft van hun pensioenrechten verliezen, ongeacht wat de oorzaak van dit verlies is.

Op vragen van Pieter Omtzigt naar aanleiding van het arrest van het Europese Hof van Justitie in de zaak Hogan (C-398/11) heeft staatssecretaris Jetta Klijnsma geantwoord dat het arrest op dit moment, 7 juni 2013, wordt geanalyseerd waarbij wordt nagegaan of er en zo ja wat dan de gevolgen zijn voor Nederland. Gaande het zomerreces zal de Tweede Kamer op de hoogte gebracht worden van de resultaten van de analyse. Het gaat dus om de vraag of de Nederlandse staat aansprakelijk gesteld kan worden indien in geval van faillissement van een werkgever blijkt dat de pensioenrechten van werknemers voor meer dan de helft verloren zijn gegaan, b.v. als gevolg van een financieringstekort vanwege een lage rekenrente.

Het in intern eigen beheer overnemen van pensioenverplichtingen die in extern eigen beheer zijn opgebouwd zonder dat er voldoende dekkingsmiddelen worden overgedragen betekent dat de hier uit voortvloeiende (buitengewone) pensioendotatie aangemerkt kan worden als uitdeling van winst. Aldus oordeelde het Hof Arnhem op 26 maart 2013 na verwijzing door de Hoge Raad. Het Hof in den Bosch had op 18 maart 2010 (LJN: BV1386) reeds geoordeeld dat belanghebbende anders heeft gehandeld dan zij zou hebben gedaan indien de werknemers niet tevens aandeelhouder zouden zijn geweest. Het Hof had echter verzuimd in te gaan op de stelling van belanghebbende dat zij gehandeld had in haar hoedanigheid van werkgever. Het Hof in Arnhem heeft deze stelling van belanghebbende verworpen omdat niet alleen de pensioenverplichtingen maar ook de pensioentoezegging extern was ondergebracht.

Versobering van pensioen is de laatste dagen een hot item. In dit infomagazine zullen wij op deze materie kort ingaan om dat, zo nodig, in volgende edities wat uitgebreider te doen. De argumenten voor deze versobering zijn van uiteenlopende aard. Enerzijds is dat het verbeteren van de overheidsfinanciën (Mvt. TK 33 610 pag. 5 2 e alinea) en anderzijds de houdbaarheid van de aanvullende pensioenen verbeteren (Mvt. TK 33 610 pag. 2 inleiding).

De versobering van het Witteveenkader zoals vastgelegd in het wetsvoorstel ‘Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen' (infomagazine 2013.03) is op 27 juni j.l. aangenomen in de Tweede Kamer. Enkel en alleen de coalitiepartijen hebben voor dit voorstel gestemd. Ondanks de vele commentaren van de oppositie is opvallend dat niemand ook maar een woord rept over het feit, dat de nieuwe norm voor een goed pensioen 70% van het gemiddeld loon de maatschappelijk aanvaarde norm is (TK 33 410 nr. 5 pag. 10) in plaats van 70% van het eindloon (Mvt. 33 610 nr. 3 pag. 2).

Het wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen (TK 33 672), oorspronkelijk een aanvulling op het wetsvoorstel inzake de versobering Witteveenkader (TK 33 610 nr. 14), vloeit voort uit het sociaal akkoord van april 2013 en regelt de invoering van een nieuwe netto spaarfaciliteit, waardoor in totaal een pensioenopbouw gelijkwaardig aan 1,85% van het bruto loon kan worden gerealiseerd. Ook dit voorstel werd op 27 juni j.l. in de Tweede Kamer aangenomen waarna beide voorstellen naar de Eerste Kamer zijn gegaan.


Het staffelbesluit van 23 oktober 2007 nr. CPP2007/552M blijft op grond van onderdeel 8 in het besluit van 21 december 2009 nr. CPP2009/1487M van toepassing tot 1 januari 2015. In onderdeel A van de handreiking voor de toepassing van het besluit van 21 december 2009 (versie 28 mei 2010) heeft de belastingdienst expliciet laten weten dat beide besluiten, CPP2007/552M met de bruto staffels en CPP2009/1487M met de netto staffels, tot 1 januari 2015 naast elkaar gelden. Daarna moeten alle regelingen gebaseerd zijn op de netto staffels. De in deze besluiten opgenomen staffels zijn gebaseerd op de pensioenleeftijd 65 jaar.

Op grond van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Wet VAP: Staatsblad 2012 nr. 328) artikel IV K sub 1 t/m 4 jo artikel VI sub 2 wordt per 1 januari 2014 de pensioenopbouw bij eindloon van 2% per jaar verlaagd naar 1,9%, de pensioenopbouw bij middelloon van 2,25% per jaar verlaagd naar 2,15%, de opbouwperiode van 35 jaar verhoogd naar 37 jaar en de pensioenrichtleeftijd van 65 jaar verhoogd naar 67 jaar. Dit geschiedt middels aanpassing van de Wet Loonbelasting (Wet LB) artikel 18a lid 1, lid 2, lid 3 en lid 6. De staffelbesluiten zullen gezien deze wijzigingen per 1 januari 2014 ook gewijzigd moeten te worden.

Bij besluit van 12 februari 2013 nr. BLKB2013/43M heeft de staatssecretaris van Financiën het besluit van 21 december 2009 nr. CPP2009/1487M geactualiseerd. In dit besluit, dat in werking treedt per 1 januari 2014 en per 1 januari 2015 weer vervalt, heeft de staatssecretaris het fiscale kader op basis van de Wet VAP nader uitgewerkt. In het besluit van 12 februari 2013 zijn o.a. de staffels opgenomen die in het jaar 2014 gehanteerd dienen te worden, dus gebaseerd op pensioenleeftijd 67 jaar. In bijlage VI C staan de aangepaste bruto-staffels voor partijen die tot 1 januari 2015 gebruik willen blijven maken van de bruto staffels. In bijlage I zijn de netto staffels opgenomen.

Het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (TK 33 610) is op 15 april j.l. naar de Tweede Kamer gezonden. In dit voorstel wordt met ingang van 1 januari 2015 de pensioenopbouw bij eindloon van 1,9% per jaar verder verlaagd naar 1,55%, de pensioenopbouw bij middelloon van 2,15% per jaar verder verlaagd naar 1,75%, en de opbouwperiode van 37 jaar verder verhoogd naar 40 jaar. Dit geschiedt middels aanpassing van de Wet LB artikel 18a lid 1, lid 2 en lid 3. De conclusie is dus dat per 1 januari 2015 alle pensioenregelingen (weer) aangepast dienen te worden.

Afstempeling van pensioen in eigen beheer is nu ook mogelijk . In ons infomagazine 2012.10 meldden wij reeds de komst, middels toevoeging in Belastingplan 2013 van een nieuw lid 9 aan artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB), van deze mogelijkheid. Op 18 maart 2013 heeft de staatssecretaris in het besluit BLKB2013/27M lid 9 van artikel 19b Wet LB uitgewerkt. In dit besluit zijn de voorwaarden, onderdekking van 75% of lager als gevolg van (reële) ondernemings- en/of beleggingsverliezen zoals reeds genoemd in de toelichting bij het Belastingplan 2013, in onderdeel 3 nader gespecificeerd. De dekkingsgraad wordt bepaald aan de hand van de economische waarde van de activa en overige passiva ten opzichte van de fiscale waarde van de pensioenverplichtingen, rekening houdend met de rangorde van de schulden. Opmerkelijk is dat de fiscale waarde van de pensioenverplichting bepalend is en niet de koopsom die aan een professionele verzekeringsmaatschappij betaald zou moeten worden zoals bij de bepaling van de vraag of er sprake is van afkoop in geval van dividenduitkering, zoals opgenomen in V&A 12-008 d.d. 21-9-2012. Misschien wel begrijpelijk bij de huidige lage rentestand maar de facto ook meten met twee maten!?.
 
 
  Februari 2013
 

Pensioenrechten, die bij de echtscheiding in onverdeeldheid gelaten zijn, vallen onder het vorderingsrecht van artikel 3.179 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). De Rechtbank Leeuwarden concludeerde vervolgens in haar uitspraak op 24 oktober 2012 (LJN: BY1372), na o.a. verwijzing door gedaagde naar de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 12 mei 2009 (LJN: BJ3742), dat dit vorderingsrecht conform artikel 3:306 BW na 20 jaar verjaart. Dat betekende in onderhavige casus, een convenant uit 1984 en dagvaarding uit 2012, dat de vordering om alsnog de pensioenrechten te verdelen werd afgewezen. In tegenstelling tot deze uitspraken oordeelde de Rechtbank Rotterdam op 7-12-2011 (LJN: BU9545) dat er als gevolg van het onverdeeld laten conform artikel 3:179 lid 2 BW een gemeenschap blijft bestaan in welk geval op basis van artikel 3:178 BW “te alle tijden” verdeling gevorderd kan worden (rov. 4.5). De Rechtbank Middelburg merkte in haar uitspraak van 28-3-2012 (LJN: BX9626) nog op dat het vorderingsrecht ex artikel 3:179 lid 2 BW niet verjaart op basis van artikel 3:306 BW omdat verdeling van een gemeenschapsgoed op basis van artikel 3:178 BW niet aan verjaring onderhevig is (rov. 4.3). Is recht dan toch krom?

De Commissie Gelijke Behandeling is op 2 oktober 2012 opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens. Gelijke behandeling is een onlosmakelijk onderdeel van alle andere mensenrechten, aldus het kabinet in de Memorie van Toelichting (TK 32467 pag. 9). Op grond van artikel 9 van de Wet College voor de Rechten van de Mens wordt een aparte kamer binnen het college belast met ‘onderzoek en oordeel gelijke behandeling'. De oordelen van het College voor de Rechten van de Mens zijn via onze website, www.lahaye.nl > links > College voor de Rechten van de Mens, direct toegankelijk.

De Solvancy II richtlijn moest per 1-11-2012 zijn geïmplementeerd (zie ons infomagazine 2011.02). De toepassing van deze Europese richtlijn betreffende het verzekeringsbedrijf is echter middels richtlijn 2012/23 van 12 september 2012 uitgesteld naar 30 juni 2013. De reden hiervan is dat de Omnibus II richtlijn, die voorziet in aanpassingen van de Solvancy II richtlijn, nog niet is gepubliceerd en in werking getreden. Inmiddels is wel de implementatie van Solvancy II middels aanpassing van de Wet op het financieel toezicht (WFT) door de Eerste kamer op 11 december 2012 aangenomen (EK 33 273) en gepubliceerd in Staatsblad 2012 nr. 679. Op de tijdens de behandeling gestelde vragen over mogelijke aanpassingen als gevolg van ‘Omnibus II' heeft (de toenmalige) minister de Jager geantwoord dat dit via lagere regelgeving geïmplementeerd zal worden (TK 33 273 nr. 6 pag. 6).

De herziening van de IORP richtlijn, de Europese pensioenfondsenrichtlijn, beoogt aanpassing aan de Solvancy II richtlijn, het bevorderen van grensoverschrijdende activiteiten en de algemene pensioenvoorziening in de EU te verbeteren. In ons infomagazine 2012.07 gingen wij in onze berichtgeving over het witboek van de Europese Commissie reeds in op deze herziening en het standpunt van Nederland. In de brief van 22 oktober 2012 aan de Tweede Kamer gaf de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de heer P. de Krom, nadere informatie over de stand van zaken. De verwachting is dat de Europese Commissie halverwege 2013 met een herzieningsvoorstel zal komen, nadat de resultaten van een “quantitative impact study” (QIS) over de gevolgen van de verschillende opties bekend zijn.

De besprekingen over de Portability richtlijn worden hervat (zie ons infomagazine 2007.05) zo blijkt uit de aankondiging door de Europese Commissie in het witboek op 16 februari 2012 en de brief d.d. 22-10-2012 van SZW. Van overdracht van kapitaal blijkt in het nieuwe voorstel geen sprake meer te zijn en derhalve heeft Nederland geen bezwaar meer tegen een portability richtlijn, die de pensioenrechten van mobiele werknemers moet beschermen.

 
 
  Januari 2013
 

Wij wensen al onze relaties een voorspoedig en vooral gezond nieuw jaar. Uiteraard danken wij iedereen voor het in het afgelopen jaar in ons gestelde vertrouwen. Van onze kant hopen wij ook in 2013 weer van toegevoegde waarde te mogen zijn voor u.

Verevenen van pensioen via de pensioenuitvoerder tussen gehuwden leidt niet tot heffing bij de partner, zoals dat het geval is na echtscheiding. Omdat op basis van de omkeerregel bij de pensioengerechtigde de aanspraak is vrijgesteld wordt de uitkering ook bij de pensioengerechtigde belast. Echtscheiding is een andere situatie en dus is er geen sprake van ongelijke behandeling (Hof A'dam d.d. 8-11-2012 LJN: BY4871).

Rekenrente (‘verplichte') waardeoverdracht 2013: 2,432%. Deze disconteringsvoet is vastgesteld op grond van artikel 18 lid 3 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Regeling PW) en geldt voor het jaar 2013. Voor 2012 bedroeg deze rekenrente 2, 802%. Praktisch betekent dit in 2013 een hogere overdrachtswaarde dan in 2012. Waardeverschil tussen de overdrachtswaarde en de door een pensioenuitvoerder berekende pensioenreserve, veelal op basis van marktrente (zie hieronder) zal echter blijven bestaan, is zelfs groter geworden gezien de marktrente van 2,1% voor 2012. Enerzijds komt dit verschil op grond van artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit PW) ten gunste c.q. ten laste van de werkgever of de uitvoerder waar de werknemer is vertrokken. Anderzijds zal de werkgever of de uitvoerder, waar de werknemer naar toe is gegaan, op grond van artikel 19 lid 3 Regeling PW een eventueel tekort moeten aanvullen terwijl een eventueel overschot op grond van artikel 28 lid 3 en 4 Besluit PW wordt vertaald in extra diensttijd, i.c. pensioen, voor de werknemer.

De marktrente over (december) 2012 bedraagt 1,3% , zo blijkt uit het besluit BLKB2012/1865M van 5-12-2012, gepubliceerd in de Staatscourant nr. 25937 van 17 december 2012. De aan een eigen pensioenlichaam te betalen premie en de op te nemen pensioenverplichtingen dienen met deze marktrente rekening te houden, ook al moet de verplichting fiscaal op grond van artikel 3.29 IB met minimaal 4% berekend worden. In geval van (‘onverplichte') waardeoverdracht betekent toepassing van deze norm dus een (fiscaal) tekort bij de overdragende uitvoerder en een (fiscaal) overschot bij de nieuwe pensioenuitvoerder

De AOW-franchises 2013, bedragen waarover geen pensioenopbouw plaatsvindt, zijn gepubliceerd op de website www.lahaye.nl onder infomagazine nr. 2013.00. In dit overzicht zijn niet alleen de franchises (vanaf 2005) voor een zelfstandige, een ongehuwde en een gehuwde met toeslag opgenomen. Tevens zijn de franchises opgenomen, die toegepast moeten worden bij verlaagde opbouw conform artikel 10aa Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 (UBLB).

"Het is een maatschappelijk aanvaarde norm dat met veertig jaar werken iedereen redelijk in staat moet zijn om een pensioen bij elkaar te sparen van 70% van het gemiddeld verdiende loon." Dit is te lezen op pag. 10 van het verslag van de informateurs (TK 33.410 nr. 15) waarin het regeerakkoord is opgenomen. In feite staat hier, gezien de verlaging van het Witteveen opbouwpercentage met 0,4% en gerelateerd aan de huidige normen zoals die nog in de memorie van toelichting stonden op het wetsvoorstel "Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd" (TK 33.290 nr. 3 pag. 12) van 11 juni 2012, dat het bijna 47 jaar duurt voordat de huidige maatschappelijk aanvaarde norm van 70% van het laatst verdiende loon bereikt wordt. Of, anders gezegd, na 35 jaar wordt dat 52,5% en dat is toch 25% minder aanvullend pensioen ten opzichte van de huidige norm!?

 
  2012
  Klik hier voor de nieuwsberichten uit 2012.