Het laatste nieuws   

Verzorgd door Dhr drs J. Lahaye

  Januari 2015
Februari 2015
April 2015
Mei 2015

Augustus 2015
September 2015
Oktober 2015
November 2015
Nieuws 2014
Nieuws 2013
Nieuws 2012
 
 
  December 2015
 

Op de laatste dag van 2015 willen wij u hierbij ons laatste infomagazine uit 2015 aanbieden. Daarbij wensen wij u allen een prettige jaarwisseling en voor wat betreft 2016 het allerbeste en vooral een goede gezondheid, zowel fysiek als zakelijk. En tot slot danken wij u voor het in 2015 in ons gestelde vertrouwen.

Over de opbouw van pensioen in eigen beheer lag op 17 december jl. inderdaad een brief onder de kerstboom, zoals Staatssecretaris Wiebes op 24 september beloofd had (zie ons infomagazine 2015.08). Sprak de staatssecretaris in zijn brief van 1 juli 2015 nog een voorkeur uit voor het zogenoemde oudedagssparen in eigen beheer (OSEB) nu geeft hij aan op een kruispunt te staan. De fundamentele vraag is het eigen beheer blijven faciliteren of afschaffen? Het uitfaseren, zoals het afschaffen betiteld wordt, betekent een vereenvoudiging van wet- en regelgeving. Daarom wordt het zinvol geacht te kijken naar een fiscaal aantrekkelijke uitstapmogelijkheid. Suggestie van de staatssecretaris is om in 2017 afkoop toe te staan met een loonheffing, maximaal 52%, over 80% van de fiscale pensioenreserve in eigen beheer. De andere route op het kruispunt ziet de staatssecretaris in het fiscaal gefaciliteerd overstappen naar OSEB. Dit betekent in feite het ‘invaren' van de fiscale pensioenreserve. De andere routes op het kruispunt acht de staatssecretaris niet te prefereren, zoals het combineren van OSEB met uitfaseren of het handhaven van oude aanspraken. De kamer staat in feite voor de keuze of ze er een ingewikkeld kruispunt van maakt of een simpele splitsing van wegen. Ze moet wel vóór 19 februari 2016 beslissen van de staatssecretaris, die overigens van mening is dat het huidige systeem helemaal moet worden afgeschaft.

De Wet Algemeen Pensioenfonds (APF) (zie ons infomagazine 2015.03) werd op 18 juni 2015 aangenomen in de Tweede Kamer. Op 22 december jl. deed de Eerste Kamer hetzelfde. De wet Algemeen Pensioenfonds treedt in werking op 1 januari 2016. Als gevolg van het advies van de Raad van State is er ten opzichte van het in de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel een novelle ingediend. Als gevolg hiervan is de motie Lodders, de mogelijkheid om bij fusie van verplichtgestelde pensioenfondsen gescheiden vermogens aan te houden, uit het wetsvoorstel gehaald. Het probleem was de verstoring van de koppeling tussen de verplichtstelling en solidariteit. Hiermee zou de verplichtstelling, in het licht van de Europese mededingingsregels, gevaar kunnen lopen. Op 26 november 2015 werd de novelle in de Tweede Kamer aangenomen.

Verhoging van de AOW-leeftijd leidt steeds meer tot jurisprudentie. Het AOW-gat wordt in principe als ontneming van eigendom gezien, maar dan wel legitiem en met een gerechtvaardigd doel. Gelet op de individuele omstandigheden is er meestal geen sprake van een onevenredig zware last en dus niet in strijd met artikel 1 van het eerste protocol EVRM (Rechtbank Arnhem 9-12-2014, Centrale Raad van Beroep 27-06-2014)) maar soms juist wel (Rechtbank Leeuwarden, 25-11-2015). Het beëindigen van uitkeringen, zoals wachtgeld en FLO, bij leeftijd 65 wordt vaak als verboden onderscheid van leeftijd bij arbeid gezien (Rechtbank Zwolle 7-12-2015 en 25-11-2015, Hof Arnhem, 27-10-2015) maar de Rechtbank Rotterdam oordeelde op 27-11-2014 toch weer anders. Een kwestie van procesvoering of van verschillende omstandigheden?

Geen werknemerspremie inzetten voor aflossing hypotheekschuld (zie ons infomagazine 2014.01) is, wat kort door de bocht, het resultaat van de verkenning van het ministerie van SZW naar deze mogelijkheid. Toch is dit idee van de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU) niet geheel van de baan. De ideeën over het inzetten van pensioengeld voor aflossing van de hypotheek worden wel gebruikt bij de uitwerking van de hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel (zie ons infomagazine 2015.07). Meer specifiek staat in de brief van Staatssecretaris Klijnsma van 21 oktober 2015 dat er gekeken kan worden naar mogelijkheden om pensioeninleg en pensioenuitkering af te stemmen op de persoonlijke behoeften.

 
 
  November 2015
 

De doorsneesystematiek staat onder druk. In het overleg over de toekomst van ons pensioenstelsel komt de doorsneesystematiek steeds weer ter sprake, zoals blijkt uit de rapporten en de notitie, waar wij in ons infomagazine 2015.07 aandacht aan besteedden. De voor- en nadelen van de doorsneesystematiek bespreekt het CPB rapport van 28 oktober 2013. Kenmerk van het doorsneesysteem is, dat zowel in premie als opbouw geen onderscheid naar individuele kenmerken van deelnemers wordt gemaakt. Het is de solidariteit tussen de deelnemers. Probleem is de ex ante herverdeling omdat deelnemers (kunnen) weten dat de solidariteit voor hen gunstig of ongunstig uitpakt. Jongeren betalen teveel premie in vergelijking met ouderen. In feite omslagfinanciering, zeker als de arbeidsmobiliteit toeneemt. Laagopgeleiden betalen vanwege hun kortere levensverwachting teveel premie in vergelijking met de hoger opgeleiden. Premie en pensioenopbouw wil men meer met elkaar in evenwicht brengen. Een mogelijkheid hiertoe is b.v. degressieve opbouw. De jongere bouwt, bij eenzelfde premie-inleg, meer pensioen op dan de oudere omdat die premie langer rendeert tot de pensioendatum. Uiteraard heeft dat ook nadelige effecten zoals meer inflatiegevoeligheid. Maar het grootste probleem is wel de transitieproblematiek, een impliciete schuld van 100 miljard.

Aankoop op dit moment van pensioen op basis van een premie- of kapitaalovereenkomst kan op grond van V&A 15-007 d.d. 06-11-2015 worden uitgesteld tot 31-12-2016. Zo wordt, naast de pensioenknip (zie ons infomagazine 2015.06), een extra optie geboden voor een soepele overgang naar het nieuwe wetsvoorstel variabele pensioenuitkering (zie ons infomagazine 2015.06). Het is de bedoeling om iets te doen aan het probleem van het moeten aankopen van pensioen in een tijd van ongunstige aankooptarieven.

Op 17 november 2015 is het nieuwe pensioenbesluit van 6 november 2015 nr. BLKB2015/830M gepubliceerd. Door dit besluit vervallen de besluiten DGB2002-7207M van 7 april 2003, DGB2010/2733M van 9 september 2010, BLKB2012/157M van 27 april 2012, BLKB2014/1702M van 23 september 2014 en per 1 juli 2016 besluit BLKB2011/1231M van 30 augustus 2011. Aanpassingen aan de Wet VAP en de Wet Witteveen 2015 en in dat kader het vervroegen van de ingangsdatum van pensioenuitkeringen zijn opgenomen.

Vervroegde pensionering zonder te stoppen met werken is op grond van het besluit BLKB2011/1231M vanaf 60 jaar mogelijk. Op grond van het besluit BLKB2015/830M van 6 november 2015 wordt dat met ingang van 1 juli 2016 beperkt tot 5 jaar vóór de geldende AOW-leeftijd van de betreffende werknemer.

Het terugnemen van een toezegging in het kader van het Sociaal Akkoord 2004 wordt niet gezien als afkoop, zo blijkt uit (het nieuwe) onderdeel 8 van het besluit van 6 november 2015 BLKB2015/830M.

Een pensioenuitkering mag doorlopen tot het einde van de maand van overlijden maar, wat betreft een nabestaandenpensioen, niet eerder ingaan dan de dag van overlijden van de (ex)werknemer. Dit blijkt uit onderdeel 9.4 van het besluit van 6 november 2015 BLKB2015/830M.

Het verschil tussen opbouw en financiering van een aanspraak is de Staatssecretaris nog steeds niet duidelijk. Dit blijkt uit het besluit van 6 november 2015 BLKB2015/830M, met name de onderdelen 2.6 en 11.2. In ons infomagazine van november 2014 (nr. 2014.04) wezen wij hier reeds op alsmede op de publicatie van Professor mr. Herman Kappelle in VVP 2013/14 waar hij ook wijst op de denkfout.

Actuariële herrekening van het ouderdomspensioen naar de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 67 jaar wordt, op grond van artikel 18a lid 6 Wet LB, mag tot 1 januari 2018 achterwege blijven. Voorwaarde is wel dat het opbouwpercentage moet voldoen aan artikel 18a wet LB c.q. artikel 10aa UBLB. Dit blijkt uit de goedkeuring in onderdeel 11.5 van het besluit van 6 november 2015 BLKB2015/830M.

 
 
  Oktober 2015
 

De opbouw van pensioen in eigen beheer (zie ons infomagazine 2015.06) kwam weer ter sprake in het algemeen overleg van de Vaste Commissie van Financiën van de Tweede Kamer op 24 september jl.. Slotsom van dit overleg was dat er onder de kerstboom een brief van staatssecretaris Wiebes komt te liggen waarin twee alternatieven uitgewerkt worden. Het beoogde resultaat is dat er per 1 januari 2017 (1 januari 2016 was toch streefdatum?!) geen opbouw van pensioenaanspraken in eigen beheer meer mogelijk is. In plaats daarvan kan men of uitfaseren of overgaan naar oudedagssparen eigen beheer (OSEB). Onder uitfaseren, zo begrijpen wij, wordt verstaan het fiscaal onbelast afstempelen van pensioenaanspraken voor zover de waarde hiervan de fiscale reservering overtreft. Het restant van de pensioenverplichtingen kan vervolgens via een loonheffing, maar zonder revisierente, afgekocht worden. Onder OSEB wordt verstaan een (variant op een) voorheen z.g. uitvoeringstechnisch ondoenlijke beschikbare premieregeling (zie TK 33752 nr. 94 pag. 13). De oprenting van de beschikbare premie geschiedt niet met een gesepareerd maar met een fictief rendement. Dit klinkt alsof bij een uitkeringsregeling (fiscaal) geen fictief rendement (van 4%) gehanteerd wordt!

Vergeten pensioen bij echtscheiding leidt tot gescheiden afwikkeling in plaats verevenen van het geheel van aanspraken. De rechtbank in Leeuwarden oordeelde op 3 juni 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:2548) dat de vrouw € 675,48 van haar pensioen aan de man moest afdragen. De man behoefde echter niet € 344,52 van zijn pensioen aan haar af te dragen omdat dit onder de grens van artikel 3 lid 3 WVPS lag. Dat saldering van de aanspraken (€ 330,92) ook onder die grens lag speelde dus geen enkele rol. De vraag is of dit nog redelijk en billijk is als we bedenken wat het gevolg is indien er sprake is van meerdere losse pensioenaanspraken, als gevolg van de toegenomen arbeidsmobiliteit, die opgeteld c.q. na (onmogelijke) waardeoverdracht een fors pensioen opleveren maar ieder afzonderlijk onder de grens van artikel 3 lid 3 WVPS blijven?

Pensioenopbouw bij wijziging pensioenregeling is onnodig ingewikkeld, zo blijkt uit een analyse die wij hiervan gemaakt hebben. Als gevolg van het feit, dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen de opbouw van pensioen en een aanspraak op pensioen enerzijds en anderzijds bij wijziging pensioenregeling eindloon uitganspunt is, ontstaat dit probleem. Bij een eindloonregeling moet de opbouw gedurende de gehele opbouwperiode volgens de laatste berekeningsgrondslagen geschieden en ontstaan er dus (opbouw)excedenten. Bij een middelloonregeling is dat helemaal niet nodig omdat er geen ‘terugwerkende kracht' van toepassing is. Bij een wijziging van toekomstige aanspraken als gevolg van verhoging van de pensioenleeftijd, behoeven de oude aanspraken daar niet aan aangepast te worden. Indien dat wel gebeurd is het gevolg een (uitstel)excedent en dat heeft niets te maken met de opbouw in het verleden. Waarom dan toch in Modelpensioenovereenkomsten (van de Belastingdienst) en software opbouw en aanspraak beiden wel of beiden niet aanpassen? Het kan veel simpeler en begrijpelijker.

DNB heeft bij besluit per 15 juli 2015 de aangepaste UFR methode ingevoerd, conform het nieuwe FTK (zie ons infomagazine 2014.05) en het advies van de commissie UFR (zie ons infomagazine 2013.07). Het doel is om te komen tot een meer realistische beprijzing van en beperking van de volatiliteit bij pensioenfondsen, aldus de motivering van het besluit. Alles bij elkaar is het een vrij technisch verhaal. De gevolgen zijn gemakkelijker te begrijpen waarvoor echter niet veel enthousiasme opgebracht wordt. Staatssecretaris Klijnsma schrijft in haar brief aan de Tweede Kamer over het besluit dat de dekkingsgraad zal dalen en de premie stijgen. Pensioenfederatie en FNV zijn zelfs, vanwege deze gevolgen, zwaar teleurgesteld. Gezien de meest recente alarmerende berichten over de dekkingsgraad lijkt het nieuwe FTK meteen al een vuurdoop te krijgen. Ook is de vraag in hoeverre dit complex van factoren nog een rol gaat spelen in de discussie over de cao overheidspersoneel, waarin men van andere veronderstellingen uitgegaan lijkt te zijn.

 
 
  September 2015
 

De Nationale Pensioendialoog is een initiatief van Staatssecretaris Klijnsma, aangekondigd in haar brief van 4 april 2014 (TK 32043 nr. 204). Het behelst een brede maatschappelijke dialoog over de toekomst van het pensioenstelsel waarbij het gaat over de borging van de oudedagsvoorziening op lange termijn. Alle belangen worden gehoord en meegenomen, van pensioendeskundigen en koepelorganisaties tot de mensen op straat. Het gaat over de vraag wat wenselijk en haalbaar is op het gebied van aanvullende pensioenen. Op 19 januari 2015 is de slotbijeenkomst geweest in Nieuwegein.

Het SER-advies ‘Toekomst Pensioenstelsel' is door staatssecretaris Klijnsma, in het kader van de nationale pensioendialoog, op 4 april 2014 aangevraagd en in februari 2015 uitgebracht. Uit het voorwoord blijkt dat de SER de variant van een ‘persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling' zodanig interessant vind, dat zij deze nader gaat verkennen. Afschaffing van de doorsneesystematiek en de transitieproblematiek zijn daarbij een item. Loopt staatssecretaris Klijnsma met haar conceptwetsvoorstel variabele pensioenuitkeringen (zie ons infomagazine 2015.06) al vooruit op de uitkomst van deze nadere verkenning?

De Hoofdlijnennotitie van een toekomstbestendig pensioenstelsel is op 6 juli 2015 naar tweede kamer gestuurd. De opbrengst van de Nationale Pensioendialoog is het uitgangspunt van deze notitie. Het kabinet komt tot een viertal richtinggevende hoofdlijnen voor een toekomstig pensioenstelsel; a. met handhaving van een vorm van verplichtstelling, op de individuele situatie afgestemde, gedifferentieerde aanpak, b. een actuarieel correcte, degressieve, pensioenopbouw zonder doorsneesystematiek. c. persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling, en als laatste d. persoonlijke pensioenopbouw met meer ruimte voor maatwerk en, liefst een beperkt aantal standaard, keuzemogelijkheden. Al deze hoofdlijnen zullen nog verder uitgewerkt worden, een naar verwachting complex en veelomvattend traject waarbij aangesloten wordt op lopende wetgeving, zoals het algemeen pensioenfonds en variabele pensioenuitkeringen, en onderzoek.

Het rapport ‘Pensioenen, solidariteit en keuzevrijheid' van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) werd op 26 augustus 2015 door Staatssecretaris Klijnsma naar de Tweede Kamer gezonden. Dit rapport is opgesteld in het kader van de Nationale Pensioendialoog. In dit rapport gaat het om de vraag in hoeverre werkenden solidariteit in de pensioenen van belang vinden. Het blijkt dat werkenden vooral zekerheid wensen. Hierbij hoort solidariteit maar niet noodzakelijkerwijs een verplichte aansluiting bij het pensioenfonds van de werkgever. Eerder lijkt ‘de gewone burger' voorstander van één algemeen pensioenfonds en af te willen van de veelheid aan pensioenfondsen. Tevens lijkt hij een (bescheiden) keuzeaanbod te willen. Zelfstandige ondernemers (en zzp'ers) nemen een andere positie in. Zij hebben geen behoefte aan deelname in een pensioenfonds hetgeen suggereert dat zij geen heil zien in deelname aan een collectieve regeling.

Geen pensioenkortingen in de herstelplannen van de pensioenfondsen was de informatie van DNB in haar persbericht van 1 september 2015. De invoering van het nieuwe Financieel Toetsingskader (zie ons infomagazine 2014.05) is met name de oorzaak van deze ‘gunstige' situatie. Feitelijk is het een boekhoudkundige realiteit. Van de mogelijke maatregelen die bij een te lage dekkingsgraad genomen kunnen worden - premie verhogen, indexering uitstellen of pensioenen verlagen - naast het overleggen van gunstige prognoses, hebben veelal grotere pensioenfondsen er voor gekozen om te gaan rekenen met de maximaal toegestane rendementsverwachtingen. Gemiddeld hebben de fondsen gerekend met 4,7% rendementsverwachting. In 2015 hebben de pensioenfondsen op grond van artikel 220a lid 6 PW, het overgangsrecht, geen 10 maar 12 jaar de tijd om te herstellen. De herstelplannen hebben een gemiddelde hersteltermijn van 6,5 jaar.

 
 
  Augustus 2015
 

Aan de opbouw van pensioen in eigen beheer komt volgens Staatssecretaris Wiebes per 1 januari 2016 een einde, zo liet hij weten in de bij de brief van 1 juli 2015 (DB/2015/106 U) gevoegde uitwerking van de oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer. Aangezien zorgvuldigheid boven snelheid gaat en de streefdatum voor de brief van 1 juli 2015 oorspronkelijk 1 mei 2015 was, is de vraag hoeveel vertraging de streefdatum nu zal oplopen? Nu Staatssecretaris Wiebes tevens aan de Kamer vraagt of zij nog een nadere uitwerking wenst van het uitfaseren van pensioen in eigen beheer, het geleidelijk afbouwen van eigen beheer (een ander woord voor het beladen (geleidelijk) ‘invaren'?), lijkt 1 januari 2016 nauwelijks realistisch. Volgens het voorgestelde overgangsrecht krijgt men de mogelijkheid om de reeds opgebouwde rechten te handhaven, om te zetten in een oudedagsbestemmingsreserve of in een oudedagsspaarverplichting (zie hierna). Opvallend is dat beide oplossingsrichtingen niet voldoen aan de norm ‘structureel eenvoudiger wetgeving'.

De oudedagsbestemmingsreserve (OBR) is een ‘oplossingsrichting' voor pensioen in eigen beheer zijnde een fiscale reserve voor de oude dag. De opbouw geschiedt jaarlijks naar keuze tot maximaal een percentage van een loongrondslag ten laste van de winst en wordt niet opgerent. Er is geen verplichte aanwending maar bij aanwending volgt wel een dividendtoets. De reserve kan extern aangewend worden voor een lijfrente of intern voor een ‘bankspaaruitkering' van 20 jaar. Indien er geen aanwending plaatsvindt, volgt er een vrijval ten bate van de winst met een revisierente van maximaal 40%. In de uitkeringsfase wordt er wel opgerent op basis van het U-rendement. Deze variant, zonder de ‘beren' van Wiebes, had de voorkeur van Weekers.

De oudedagsspaarverplichting is een ‘oplossingsrichting' voor pensioen in eigen beheer zijnde een variant op een beschikbare premieregeling met een vast oprentingspercentage. De opbouw geschiedt jaarlijks naar keuze tot een maximumstaffel of een maximaal vast percentage van een loongrondslag ten laste van de winst en wordt opgerent op basis van het U-rendement. Er is een verplichting tot aanwending of extern voor een lijfrente of intern voor een ‘bankspaaruitkering' van 20 jaar. Bij een dividendtoets geldt de reserve als vreemd vermogen. Indien er sprake is van niet-reguliere afwikkeling wordt de verplichting aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking waarbij een revisierente van maximaal 20% verschuldigd is. In de uitkeringsfase wordt ook opgerent op basis van het U-rendement. Deze variant heeft de voorkeur van Wiebes.

Een concept wetsvoorstel variabele pensioenuitkeringen is op 13 juli 2015 door Staatssecretaris Klijnsma naar de tweede Kamer gestuurd met de mededeling dat met betrekking tot dit voorstel gedurende vijf weken een internetconsultatie plaatsvindt. De essentie van het wetsvoorstel is dat de pensioenuitkering bij premie- en kapitaalovereenkomsten, ter keuze van de deelnemer, naast de vaste uitkering mag variëren als gevolg van financiële mee- of tegenvallers van beleggingen, levensverwachting of sterfte. Er mag doorbelegd worden in de uitkeringsfase zodat de beleggingshorizon verlengd wordt en een hogere pensioenverwachting ontstaat. De aanpassingen als gevolg van beleggingen en levensverwachting worden of individueel of collectief en die van sterfte collectief toegedeeld. Onder collectieve toedeling wordt verstaan dat de aanpassingen collectief worden toegerekend aan een in het pensioenreglement omschreven groep pensioengerechtigden, de toedelingskring. Het toedelingsmechanisme wordt zo vormgegeven dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden. De achtergrond van dit wetsvoorstel, de conversieproblematiek bij premie- en kapitaalovereenkomsten, is in ons vorige infomagazine aan de orde geweest.

Met de handreiking tijdelijke pensioenknip van 24 juli 2015 maakt de belastingdienst het mogelijk om, in afwachting van de invoering van de wet variabele pensioenuitkering, bij aankoop van pensioen vóór 1-1-2017 eerst een tijdelijk pensioen van ten hoogste twee jaar aan te kopen en verdere aankoop uit te stellen.

 
 
  Mei 2015
 

De Wet pensioencommunicatie (wetsvoorstel 34008) is op 19 mei 2015 als hamerstuk door de Eerste Kamer aangenomen. De inwerkingtreding van deze wet wordt bepaald bij koninklijk besluit, op een per (onderdeel van een) artikel verschillend tijdstip. Volgens de brief van 1 mei 2015 betreffende ‘Planning Pensioenonderwerpen 2015' van staatsecretaris Klijnsma zou 1 juli 2015 de eerste datum zijn. Deze wet beoogt de informatieverstrekking over pensioenen te verbeteren door het perspectief van de deelnemer centraal te stellen. De informatie, zoals in UPO en startbrief, moet korter, simpeler en eerlijker, zo is de bedoeling.

Hoe moet de pensioenknip vorm gegeven worden? Dat was na de evaluatie van de (geflopte) tijdelijke regeling Pensioenknip uit 2009 de vraag. De motie Lodders uit december 2013 vroeg om meer flexibiliteit bij aankoop van pensioen. Het rapport “Onderzoek optimalisering overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaalovereenkomsten”, opgesteld door Actuarieel adviesbureau Lane Clark & Peacock Netherlands BV (LCP), is een inventariserend onderzoek dat op 15 juli 2014 naar de Tweede kamer is gezonden. Het LCP rapport komt tot de conclusie dat aan de nadelen van het huidige systeem tegemoet gekomen kan worden door meer beleggingsvrijheid na pensioendatum toe te staan. Dat kan geschieden door of een variabel pensioen (een variabele annuïteit) of doorbeleggen na pensioendatum.

Collectieve risicodeling binnen beschikbare premieregelingen, het vooraf afspraken maken hoe verliezen of opbrengsten tussen individuen verdeeld worden, is een onderwerp gerelateerd aan de discussie rondom de pensioenknip en het conversierisico op pensioendatum. In het in november 2014 gepubliceerde onderzoek, uitgevoerd door de KATOCO groep, een werkgroep bestaande uit de ministeries van Financiën en SZW, DNB, pensioenfondsen en Ortec Finance, zijn verschillende alternatieven bekeken. Het komt er op neer dat er na pensioendatum wordt doorbelegd en op enig moment - bij aanvang deelneming, gespreid in de jaren vóór pensioendatum of op pensioendatum – het pensioenkapitaal niet meer individueel maar collectief belegd wordt. Over- en onderrendement worden in de vorm van een (positieve of negatieve) toeslag uitgekeerd al of niet in combinatie met een spreidingsperiode. De dekkingsgraad is daarmee altijd 100%.

De Hoofdlijnennotitie optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten uit december 2014 is de uitwerking van de twee hierboven vermelde onderzoeken. In deze notitie kondigt staatssecretaris Klijnsma aan dat er twee varianten nader uitgewerkt zullen worden. Dat betreft dan enerzijds contractvormen zonder en anderzijds met collectieve risicodeling. Bij de contractvormen met collectieve risicodeling wordt onderscheid gemaakt tussen het op één moment of geleidelijk toetreden tot de collectiviteit. De contractvorm zonder collectieve risicodeling geeft uitvoering aan de motie Lodders c.s. (zie pensioenknip hierboven).

Inzake het wetsvoorstel optimalisering premieovereenkomst heeft staatsecretaris Klijnsma in haar brief van 1 mei 2015 een voortgangsrapportage opgenomen. Uit deze brief blijkt dat de uitwerking beperkt zal worden tot premieovereenkomsten met de mogelijkheid van een variabele levenslange uitkering. Het wetsvoorstel zal tegen het eind van dit jaar worden ingediend.

De aanpak van de lage rente bij aankoop van pensioen , het conversierisico, is blijkbaar niet geheel naar de zin van de VVD. Recent heeft VVD-Tweede Kamerlid Helma Lodders aangekondigd met een initiatiefwetsvoorstel te komen. Het gaat volgens haar om ongeveer 1 miljoen mensen met een premieregeling. De juiste (relevante) cijfers wat dit betreft zijn dat er in 2014 sprake was van 467.000 deelnemers bij pensioenfondsen en 476.000 bij verzekeraars met een premieovereenkomst op een totaal van 6,6 miljoen deelnemers. In 2002 was dat resp. 143.000 bij pensioenfondsen en 215.000 bij verzekeraars op een totaal van 6 miljoen deelnemers. Dat wil zeggen dat het 1 op de 15 tot 20 ingaande pensioenregelingen betreft.

 
 
  April 2015
 

Het bij echtscheiding vergeten pensioen blijft een regelmatig terugkerend onderwerp in de jurisprudentie. De trend hierbij is dat een beroep op rechtsverwerking, in het geval de ‘ex' lang stilgezeten heeft, alleen kans van slagen heeft indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de zaak waar de Rechtbank Rotterdam op 6-3-2013 over oordeelde. Bij recentere zaken, 16-10-2013 en 25-02-2015 Rechtbank Groningen, 11-03-2015 Rechtbank Rotterdam en 07-04-2015 Hof den Bosch was het beroep op rechtsverwerking vruchteloos vanwege het feit dat er naar het oordeel van de rechter geen bijzondere omstandigheden waren. Ook blijkt dat de redactie van de huwelijkse voorwaarden van eminent belang is. Daarbij speelt het feit of de huwelijkse voorwaarden onder het regime van ‘Boon van Loon' of later zijn opgemaakt geen rol. De vraag is niet of huwelijksgoederengemeenschap uitgesloten is maar of de pensioenrechten uitgezonderd zijn.

Dat leeftijd van 65 jaar als volstrekt willekeuring beschouwd moet worden, zoals wij in ons laatste infomagazine berichtten, werd onlangs nog eens bevestigd door de Rechtbank in Alkmaar, die op 9 april 2015, onder verwijzing naar de uitspraak in Zwolle (ECLI:NL:RBOVE:2015:974) en van het College voor de Rechten van de Mens (nr. 2014-105), de minister van Defensie in het ongelijk stelde inzake het beëindigen van de wachtgeldregeling de eerste dag van de maand nadat eiser 65 jaar was geworden.

Het herzieningsvoorstel van de Europese Commissie inzake de IORP-richtlijn (de pensioenfondsenrichtlijn 2003/41/EG, zie ons infomagazine 2013.02) kwam niet halverwege 2013 maar op 27 maart 2014. Met de aanpassing van Europese richtlijn 2003/41/EG wordt beoogd 1. het wegnemen van grensoverschrijdende belemmeringen, 2. het verbeteren van governance en risicobeheer, 3. het verbeteren van de informatievoorziening en 4. het verbeteren van toezicht op pensioeninstellingen. Nederland, samen met enkele landen die reeds een goed pensioensysteem hebben, had met name bezwaar tegen Europese inmenging in ons pensioenstelsel middels te gedetailleerde regelgeving. Dat heeft geleid tot enige aanpassingen zodat staatssecretaris Klijnsma heeft laten weten in haar brief van 4 december 2014 (TK 33931 nr. 8 pag. 2) dat het kabinet positief tegenover het voorstel staat. Het voorstel is in behandeling bij het Europees Parlement.

Over de mogelijke oplossingsrichtingen omtrent het pensioen in eigen beheer zal staatssecretaris Wiebes in ieder geval voor het meireces met mogelijke oplossingsrichtingen komen (brief d.d. 5 december 2014 met kenmerk DB2014-503). Daar het meireces loopt van 1 t/m 18 mei en het 27 april Koningsdag is zal de staatssecretaris in de resterende 3 werkdagen van week 18 met zijn oplossingsrichtingen moeten komen.

Het toezicht van DNB staat in de schijnwerpers mede als gevolg van de aanvaring met Delta Lloyd. Het NRC van 5 april wijdt er een heel artikel aan, waarin ook DNB haar commentaar geeft. De kop van het artikel zegt al genoeg: “Pas op, of we gaan je toetsen”. Betrokkenen wensen niet met name genoemd te worden uit vrees voor reputatieschade. Een anonieme directeur beklaagt zich erover dat niemand DNB controleert. DNB wil geen DSB- en SNS-vastgoedaffaire meer. Minister Dijsselbloem merkt bij de beantwoording van vragen over wft-advisering in zijn brief van 16 april 2015 (FM/2015/569 M) op dat de consument er op moet kunnen vertrouwen met een aantoonbaar vakbekwame adviseur te maken te hebben. In onze infomagazines van augustus 2011 (2011.05) en april 2007 (2007.04) wezen wij op een gebrek aan (inhuren van) deskundigheid bij advocaten en rechters. De rechtbank Middelburg oordeelde (ECLI:NL:RBZWB:2013:11273 rov. 3.11.3) op 4 december 2013 dat het bijzonder nabestaandenpensioen onder het te verdelen vermogen valt overeenkomstig de Wet Verevening pensioenen bij scheiding (WVPS). Dat de WVPS enkel over ouderdomspensioen gaat is de rechtbank blijkbaar ontgaan. Worden de regels niet teveel beheerst door affaires (DSB, SNS, woekerpolis) in plaats van betrouwbare deskundigen uit de praktijk?

 


 

 

Het wegvallen van taakafbakening, het opheffen van het verbod op ringfencing (het scheiden van pensioenvermogens) en nog enkele voorstellen in het op 18 december 2014 naar de Tweede Kamer gezonden wetsvoorstel ‘Wet algemeen pensioenfonds' (TK 34117) komen overeen met de in de achtergrondnotitie ‘Modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen' van SZW uit december 2006 genoemde kenmerken van een API (zie de infomagazines 2007.05 en 2008.07). Alhoewel de Memorie van Toelichting (TK 34117 nr. 3) niet expliciet de API noemt wordt als beleidsmatig voortraject wel terdege verwezen naar de modernisering van het uitvoeringsmodel voor pensioenregelingen (TK 34117 nr. 3 pag. 4 onder 2.4). Een API als afsluiting van de derde fase (zie ons infomagazine 2008.07), volgend op de invoering van de PPI en de mogelijkheid tot samenwerking tussen ondernemingspensioenfondsen (de multi-opf), met als doel de toekomstbestendigheid van ons pensioenstelsel en het aantrekkelijker maken van Nederland als vestigingsplaats voor de internationale pensioenmarkt lijkt het algemeen pensioenfonds toch ook weer niet te zijn.

Met het Algemeen Pensioenfonds (Apf) wordt, naast het ondernemingspensionfonds (Opf) het bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) en het beroepspensioenfonds (Bpr) een vierde type pensioenfonds geïntroduceerd. In tegenstelling tot de andere pensioenfondsen mag een Apf wel meerdere regelingen naast elkaar uitvoeren, zoals een verzekeraar al doet, en hoeft zij zich ook niet te beperken tot aparte entiteiten zoals bedrijfstakken of (een groep) bedrijven, iets wat verzekeraars ook al kunnen. Het verschil tussen een Apf en een verzekeraar is dat een Apf mag afstempelen, een verzekeraar niet. Anders gezegd, in geval van een tekort moet in het ene geval de verzekeraar bijlappen en in het andere geval de werkgever en/of de werknemer / gepensioneerde. Een Apf mag opgericht worden door iedereen die een vergunning verkregen heeft van DNB. Wat een Apf niet mag is een verplichtgestelde pensioenregeling uitvoeren, omdat dit marktverstorend zou werken. Diverse politieke partijen, VVD, SP, CU en 50Plus, dringen echter aan op toegankelijkheid ook voor het verplichte Bpf.

De Multi-Opf verdwijnt (zie ons infomagazine 2010.08 en 2013.08) 5 jaar na inwerkingtreden van de wet Algemeen Pensioenfonds. Gezien het feit dat er slechts twee multi-opf'en bestaan omdat er nogal wat bezwaren kleven aan (het oprichten van) een multi-opf is een overgangstermijn van 5 jaar opgenomen in artikel 220a van de Pensioenwet, in welke periode een multi-opf de gelegenheid heeft om zich om te vormen tot, dan wel de pensioenregelingen te laten uitvoeren door, een algemeen pensioenfonds. Volgens de Memorie van Toelichting op de wet algemeen pensioenfonds wordt in 2015 reeds de oprichting van 5 algemene pensioenfondsen verwacht (TK 34.117 nr. 3 pag. 21 onder 6.2).

De leeftijd van 65 jaar is volstrekt willekeurig geworden nu deze niet meer samen hangt met het op deze leeftijd gaan ontvangen van AOW of pensioen. Aldus oordeelde de rechtbank in Zwolle op 24 februari 2015 (NL:RBOVE:2015:974). Met deze uitspraak conformeerde de rechtbank zich aan de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens van 1 september 2014 (nr. 2014-105). Het betrof een burgerambtenaar bij defensie, aan wie als gevolg van een reorganisatie per 20 maart 2014 ontslag is verleend. Na aanvraag wordt hem een wachtgeldregeling toegekend tot de eerste van de maand nadat hij 65 jaar geworden is, 1 april 2024. Het probleem is dat in 2021 de AOW-leeftijd al wordt verhoogd naar 67 jaar en hij dus (minstens) twee jaar een ‘AOW-gat' heeft. De wachtgeldregeling van defensie maakt, aldus het College voor de Rechten van de Mens en de Rechtbank Zwolle, verboden onderscheid naar leeftijd.

 
 
  Februari 2015
 

Overdracht van pensioenverplichtingen van intern naar extern eigen beheer was de gemeenschappelijke noemer in recent gepubliceerde jurisprudentie. Het betreft 3 casussen, waarvan één het hoger beroep betreft van de overnemende vennootschap bij het Hof Amsterdam (NL:GHAMS:2014:5833 d.d. 13-11-2014) en de andere twee de conclusies op 18-12-2014 van Advocaat-Generaal mr. P.J. Wattel (AG) bij de Hoge Raad. De ene zaak bij de Hoge Raad betreft de overdragende vennootschap (NL:PHR:2014:2729) en de andere de overnemende vennootschap (NL:PHR:2014:2730). Mocht de Hoge Raad de conclusie van de AG overnemen dan kunnen we het volgende concluderen. De overdracht geschiedt tegen een commerciële overdrachtswaarde (zie rov. 10.13 in NL:PHR:2014:2730). Voor de overdrager, de betaler, geldt dat artikel 3.26 IB, het temporeel in aftrek beperken van (indexatie)kosten, gewoon van toepassing blijft (zie rov. 6.12 in NL:PHR:2014:2729). Voor de overnemer, de geldontvanger, geldt dat artikel 3.29 IB, 4% rekenrente, en 8(6) VpB, leeftijdsterugstelling nihil, gewoon van kracht blijven (zie rov. 11.11, 11.14 en 11.18 in NL:PHR:2014:2730). In gewoon Nederlands betekent dit het volgende. De overdragende vennootschap mag het verschil tussen de commerciële en fiscale waarde niet direct ten laste van het resultaat brengen maar moet dit activeren. De overnemende vennootschap moet echter het verschil tussen de commerciële en fiscale waarde wel direct ten gunste van het resultaat brengen. Dat de AG deze situatie als “wellicht onredelijk, maar niet iets waar de rechter iets aan kan doen” (rov. 11.17 in NL:PHR:2014:2730) bestempelt, roept bij ons de vraag op wat de Hoge Raad hiervan vindt. Volgens de AG is de wet(gever) de boosdoener (zie ook rov. 10.17 in NL:PHT:2014:2730).

Afkoop van kleine pensioenen in principe niet verrekenen met de AOW-toeslag, indien deze afkoop door de pensioenuitvoerder vóór de pensioendatum van de niet AOW-gerechtigde partner geschiedt. Dat is de conclusie die men zou kunnen trekken uit een serie uitspraken van de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2014 (zie NL:CRVB:2014:4145 t/m 4153). Omdat de afkoopsom bedoeld is voor de periode ná pensioenleeftijd en verrekening met de partnertoeslag in de AOW een onbedoeld effect van de afkoopregeling in de Pensioenwet is zijn parlement en kabinet voornemens om, indien de betrokkene dat wenst, de uitkering na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de AOW plaats te laten vinden. Verrekening met de partnertoeslag is dan niet meer aan de orde. Om die reden, aldus de Centrale Raad van Beroep, dient de SvB bij het nemen van besluiten er rekening mee te houden dat afkoop vóór de pensioendatum tot een kennelijk onredelijk resultaat kan leiden. In principe komt dit neer op het niet verrekenen van de afkoop met de partnertoeslag.

Versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd is een wetsontwerp (34083), als uitwerking van het regeerakkoord, dat op 14 november 2014 is ingediend bij de Tweede Kamer (zie ook ons info-magazine 2012.10). Wat dit wetsontwerp, buiten het budgettaire, betekent laat onderstaand overzicht zien.

AOW-leeftijd

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Huidige wet (VAP)

65 jr.

3 mnd.

65 jr.

5 mnd.

65 jr.

7 mnd.

65 jr.

9 mnd.

66 jr.

66 jr.

3 mnd.

66 jr.

6 mnd.

66 jr.

9 mnd.

67 jr.

 

art. 7a(2)

AOW *

Wetsvoorstel 34083

65 jr.

3 mnd.

65 jr.

6 mnd.

65 jr.

9 mnd.

66 jr.

66 jr.

4 mnd.

66 jr.

8 mnd.

67 jr.

art. 7a(2)

AOW*

art. 7a(2)

AOW*

art. 7a(2)

AOW *

* koppeling aan de levensverwachting  

 
 
  Januari 2015
 

De AOW-franchises 2015, bedragen waarover geen pensioenopbouw plaatsvindt, zijn gepubliceerd op de website www.lahaye.nl onder infomagazine nr. 2015.00 (zie tevens bijlage). Met ingang van 2015 gelden voor eindloonregelingen en middelloonregelingen verschillende franchises. In ons overzicht zijn niet alleen de franchises (vanaf 2005) voor een zelfstandige, een ongehuwde en een gehuwde met maximale toeslag opgenomen maar ook de franchises, die toegepast moeten worden bij verlaagde opbouw conform artikel 10aa Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 (UBLB).

Rekenrente (‘verplichte') waardeoverdracht 2015: 2,156%. De voor een 'verplichte' waardeoverdracht van toepassing zijnde regels – de 'Pensioenwet' (PW), 'Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling' (Besluit PW) en 'Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling' (Regeling PW) – kennen een standaardtarief. Voor het jaar 2015 bedraagt de rekenrente, een marktconforme disconteringsvoet, van dit standaardtarief 2,156% conform artikel 18 lid 3 van de Regeling PW. Voor 2014 bedroeg deze rekenrente 2, 785%. Praktisch betekent dit in 2015 een hogere overdrachtswaarde dan in 2014.

De marktrente voor langlopende renteloze verplichtingen wordt 0,7% , althans dat is de conclusie als de berekeningsmethode, zoals die blijkt uit besluit BLKKB2013/2197M van 28 november 20113, wordt toegepast. Dat dit besluit nog niet is ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit ‘vaststelling marktrente' is wat betreft waardering van pensioen niet zo'n probleem. Sinds 2010 wordt voor de vaststelling van de pensioenbijdragen in eigen beheer niet meer aan deze rente gerefereerd (DGB2010/2733M Stcrt. nr. 14304). Op grond van fiscale regelgeving, V&A 13-006 d.d. 271113, wordt de overdrachtswaarde van pensioen in eigen beheer bepaald op basis van de benaderde marktwaarde methode. De bij deze berekening behorende rekenrente bedraagt per 31-12-2014 1,27% (het U-rendement + 0,5%) voor de gehele looptijd. Los van het feit dat de rentetermijnstructuur voor pensioenfondsen en verzekeraars verschillend is valt het op dat voor een overdracht van pensioen in eigen beheer een andere maatstaf, het actuele U-rendement vermeerderd met 0,5%, genomen wordt dan voor extern ondergebracht pensioen, de per 1 oktober van het voorgaande jaar nominale rentetermijnstructuur met een looptijd van 25 jaar.

Inbreuk op het eigendomsrecht door de wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd is in 2014 onderwerp geweest van procedures. De rechtbank in Arnhem oordeelde dat de verschuiving van het aanvangstijdstip van de AOW-opbouw met anderhalf jaar niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM, inzake ontneming van eigendom. De rechtbank besliste op 9 december 2014 dat, indien er al sprake is van eigendomsontneming, deze is toegestaan omdat er voldaan wordt aan de in het Eerste Protocol geformuleerde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn dat a) de inbreuk in de wet moet zijn voorzien b) er een legitieme doelstelling moet zijn en c) er een behoorlijk evenwicht moet zijn tussen het algemeen belang van de samenleving en de rechten van het individu. In de uitspraak van 27 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2276) besliste de Centrale Raad van Beroep reeds over de aanpassing van de ingangsdatum van de AOW (van de eerste van de maand naar de werkelijke datum van de verjaardag in april 2012). De Raad was van oordeel dat het eigendomsrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol niet was geschonden, ook al omdat aan de voorwaarden was voldaan.

 
  2014
  Klik hier voor de nieuwsberichten uit 2014.