Het laatste nieuws   

Verzorgd door Dhr drs J. Lahaye

  Januari 2011
Februari 2011
April 2011
Juni 2011
Augustus 2011
September 2011
November 2011
December 2011
Nieuws 2011
Nieuws 2010
Nieuws 2009
Nieuws 2008
Nieuws 2007
Nieuws 2006
Nieuws 2005
 
  December 2011
 

‘Pensioenleeftijd’ is niet meer eenduidig, als uitvoering gegeven is aan het pensioenakkoord. Om pensioenberekeningen te maken is de, mogelijk iedere vijf jaar oplopende, (fiscale) richtleeftijd bepalend. De ingangsdatum van de AOW wordt afhankelijk van de, mogelijk iedere vijf jaar oplopende, spilleeftijd. En tot slot is er dan nog de door de sociale partners of tussen werkgever en werknemer afgesproken uittreedleeftijd, de pensioenleeftijd in de pensioenovereenkomst. De pensioenrichtleeftijd wordt in 2013 66 jaar. De pensioenspilleeftijd wordt in 2020 66 jaar. De pensioenuittreedleeftijd zal dus voor jongere werknemers hoger liggen dan voor oudere werknemers, als men aansluiting wil (moet?) houden met de AOW of richtleeftijd.

Als gevolg van het levensverwachtingsaanpassingsmechanisme uit het pensioenakkoord kan er iedere vijf jaar een andere pensioenrichtleeftijd van toepassing zijn (zie hierboven). De achtergrond hiervan is, dat iedere generatie dan evenveel pensioenjaren krijgt. Het gevolg is dat er iedere vijf jaar een nieuwe jaarlaag kan ontstaan, vergelijkbaar met de (pre) Witteveen aanspraken (60 jaar) en VPL aanspraken (65 jaar) sinds de VPL wetgeving. In tegenstelling tot de VPL wetgeving kunnen er straks meer dan twee jaarlagen ontstaan. Voor het geboortejaar 1972 zou dat b.v. kunnen variëren vanaf leeftijd 65 tot leeftijd 72 met de aantekening dat vanaf leeftijd 70 de spilleeftijd (AOW) bereikt wordt. Het wordt dus in ieder geval niet eenvoudiger.

De wet wijziging ingangsdatum ouderdomspensioen (EK 32846, zie ons infomagazine 2011.07) is op 6 december j.l. door de Eerste Kamer bij zitten en opstaan aangenomen. De motie Elzinga, waarin om uitstel tot 2013 was gevraagd, werd verworpen zodat met ingang van 1 april 2012 de ingangsdatum van de AOW wordt gewijzigd van de eerste van de maand naar de dag van de verjaardag zelf. Veel pensioenovereenkomsten zullen (ook) op dit punt dus aangepast moeten worden.

Het nieuwe pensioencontract is een premieovereenkomst naar huidig recht. Het uitgangspunt van het pensioenakkoord, de grondslag van het nieuwe pensioencontract, is dat pensioen premie plus rendement is (zie Uitwerkingsmemorandum Pensioenakkoord van 4 juni 2010 pag. 4 onder ‘2. Uitgangspunten van het nieuwe pensioencontract’ en publicatie 2011-2 VU Expertisecentrum Pensioenrecht ‘de (on)houdbaarheid van het pensioenakkoord’ door Mr. Dr. Mark Heemskerk pag. 105 tabel 5.1). Probleem is dat de boodschap van een onzekere pensioenhoogte gevoelig ligt. Zowel civiele als fiscale wetgeving zal aangepast moeten worden. Reeds min of meer bekende pensioensoorten zullen vervolgens prominenter naar voren komen. Denk hierbij aan streefregelingen (zie ons infomagazine 2006.09), CDC-regelingen (zie ons infomagazine 2006.08 en 2010.01) en solidaire premieovereenkomsten (zie hierna).

De solidaire premieovereenkomst is een pensioenovereenkomst met financiering aan de voorkant door middel van een doorsneepremie (van b.v. 18%) en een feitelijke verdeling van de premie (aanspraak) aan de achterkant. De werknemer betaalt aan de voorkant een bijdrage van b.v. 6% terwijl de belegging geschiedt conform de fiscale staffel. Deze solidaire premieovereenkomst wordt al gehanteerd door b.v. het bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Bloemen en Planten (premie 8% van het pensioengevend salaris met 4% werknemersbijdrage) en de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (Het Pluspensioen: premie 12,3% van de pensioengrondslag met 4,1% werknemersbijdrage). Deze overeenkomst sluit aan op de uitgangspunten in het pensioenakkoord.

Het grootste verschil zit hem in de uitkeringsfase indien het pensioenakkoord doorgang vind. In de huidige situatie is er steeds sprake van een uitkering, die vanaf de pensioendatum vastligt. Na doorvoering van het pensioenakkoord is dat niet meer het geval. De uitwerking zal de details invullen.

 

Naar een nieuw pensioencontract. In dit infomagazine willen wij de noodzaak van overgang van de oude pensioencontracten naar nieuwe pensioencontracten nog eens laten zien. Centraal hierbij staat het pensioenakkoord. De weg naar een nieuw pensioencontract is ingeslagen. Centraal blijft de vraag: wat is het probleem, waarom dat probleem en hoe lossen we dat op? Voor uitgebreide litteratuur verwijzen wij naar het boek van Mr. Dr. Mark Heemskerk “De (on)houdbaarheid van het pensioenakkoord” (publicatie VU Expertisecentrum Pensioenrecht publicatienummer 2011-2) op welke publicatie wij ons hierna (mede) baseren.

Welke ‘thermometer’ gebruiken we voor de dekkingsgraad? ? Indien we de temperatuur meten is het b.v. 25º Celsius. Een andere thermometer geeft aan 77º Fahrenheit. Niemand die schrikt van die 77º, hooguit even wil nakijken wat dat in graden Celsius is. In de pensioenwereld ligt dat anders. Bij een ‘4%-thermometer’ (vóór 2007) is er paniek als die (als dekkingsgraad) beneden de 100 aangeeft. Dat de ‘marktrentethermometer’ boven de 100 zat maakt dat niet anders. Bij een ‘marktrentethermometer’ (na 2006) is er ook paniek als die (als dekkingsgraad) beneden de 100 aangeeft. Als de ‘4%-thermometer’ boven de 100 zit is dat niet anders. Logisch? Frijns stelt dus terecht de ‘thermometer’ ter discussie. Het pensioenakkoord ook!

Als het geld er niet is moet je de uitgaven aanpassen. Een waarheid als een koe. Hypotheeklasten verlagen is gewoon een kwestie van de aflossingstermijn verlengen. Bij tegenvallende inkomsten kan men zo aan zijn verplichtingen blijven voldoen. Het omgekeerde is dus ook van toepassing. Middels het verlengen van de aflossingstermijn dalen de hypotheeklasten. In de pensioenwereld ligt dat anders. Daar wordt de ‘aflossingstermijn’ als gevolg van de hogere levensverwachting verlengd. Gevolg is dus dat uitvoerders de (pensioen)uitgaven moeten verlagen. Juridisch is het echter zo, dat deze economische wetmatigheid in strijd is met het eigendomsrecht. Het pensioenakkoord wil aan deze tegenstrijdigheid een einde maken!

Piramidespelen vallen in Nederland sinds 1998 onder de verboden kansspelen van de Wet op de kansspelen (zie Wikipedia). De reden is dat de kans om de top van de piramide te halen en te incasseren van het toeval afhankelijk is. In de pensioenwereld ligt dat anders. Nieuwkomers moeten bijdragen aan het systeem welke bijdragen op grond van het solidariteitsprincipe gebruikt (kunnen) worden om de uitkeringen aan de gepensioneerden te betalen (die achteraf gezien te weinig bijgedragen hebben). Dit heet met een duur woord het generatieconflict. Vandaar PensioenOpstand (zie www.pensioen-opstand.nl). Solidariteit heeft zijn grenzen. Wat is solidariteit in dit verband? De onvoorwaardelijke uitkeringsovereenkomsten (als zijnde piramidespelen) verbieden? Uitgangspunt van het pensioenakkoord is een generatieproof pensioencontract.

Het pensioenakkoord is meer een pensioenfondsenakkoord, omdat het uitgangspunt van het pensioenakkoord de uitkeringsovereenkomst (eindloon of middelloon) is. Met name pensioenfondsen kennen de (onvoorwaardelijke) uitkeringsovereenkomsten. Het pensioenakkoord rept wel over aanpassing van het financieel toetsingskader (FTK), inzake pensioenfondsen, maar niet over de Wet Financieel Toezicht (WFT), inzake verzekeraars. Uiteraard worden de verzekeraars ook geconfronteerd met de aan de problematiek ten grondslag liggende financiële en demografische ontwikkelingen. Bij verlenging van verzekeringscontracten zal dit onherroepelijk leiden tot premieaanpassing indien geen gebruik gemaakt wordt van de nieuwe mogelijkheden als gevolg van het pensioenakkoord. Denk b.v. aan (de terugkeer van) de streefregeling.

Fijne feestdagen en een voorspoedig 2012, dat wensen wij al onze huidige en toekomstige relaties. In 2012 hopen wij op een positieve manier aan uw succes te mogen bijdragen.

 
 
  December 2011
 

‘Pensioenleeftijd’ is niet meer eenduidig, als uitvoering gegeven is aan het pensioenakkoord. Om pensioenberekeningen te maken is de, mogelijk iedere vijf jaar oplopende, (fiscale) richtleeftijd bepalend. De ingangsdatum van de AOW wordt afhankelijk van de, mogelijk iedere vijf jaar oplopende, spilleeftijd. En tot slot is er dan nog de door de sociale partners of tussen werkgever en werknemer afgesproken uittreedleeftijd, de pensioenleeftijd in de pensioenovereenkomst. De pensioenrichtleeftijd wordt in 2013 66 jaar. De pensioenspilleeftijd wordt in 2020 66 jaar. De pensioenuittreedleeftijd zal dus voor jongere werknemers hoger liggen dan voor oudere werknemers, als men aansluiting wil (moet?) houden met de AOW of richtleeftijd.

Als gevolg van het levensverwachtingsaanpassingsmechanisme uit het pensioenakkoord kan er iedere vijf jaar een andere pensioenrichtleeftijd van toepassing zijn (zie hierboven). De achtergrond hiervan is, dat iedere generatie dan evenveel pensioenjaren krijgt. Het gevolg is dat er iedere vijf jaar een nieuwe jaarlaag kan ontstaan, vergelijkbaar met de (pre) Witteveen aanspraken (60 jaar) en VPL aanspraken (65 jaar) sinds de VPL wetgeving. In tegenstelling tot de VPL wetgeving kunnen er straks meer dan twee jaarlagen ontstaan. Voor het geboortejaar 1972 zou dat b.v. kunnen variëren vanaf leeftijd 65 tot leeftijd 72 met de aantekening dat vanaf leeftijd 70 de spilleeftijd (AOW) bereikt wordt. Het wordt dus in ieder geval niet eenvoudiger.

De wet wijziging ingangsdatum ouderdomspensioen (EK 32846, zie ons infomagazine 2011.07) is op 6 december j.l. door de Eerste Kamer bij zitten en opstaan aangenomen. De motie Elzinga, waarin om uitstel tot 2013 was gevraagd, werd verworpen zodat met ingang van 1 april 2012 de ingangsdatum van de AOW wordt gewijzigd van de eerste van de maand naar de dag van de verjaardag zelf. Veel pensioenovereenkomsten zullen (ook) op dit punt dus aangepast moeten worden.

Het nieuwe pensioencontract is een premieovereenkomst naar huidig recht. Het uitgangspunt van het pensioenakkoord, de grondslag van het nieuwe pensioencontract, is dat pensioen premie plus rendement is (zie Uitwerkingsmemorandum Pensioenakkoord van 4 juni 2010 pag. 4 onder ‘2. Uitgangspunten van het nieuwe pensioencontract’ en publicatie 2011-2 VU Expertisecentrum Pensioenrecht ‘de (on)houdbaarheid van het pensioenakkoord’ door Mr. Dr. Mark Heemskerk pag. 105 tabel 5.1). Probleem is dat de boodschap van een onzekere pensioenhoogte gevoelig ligt. Zowel civiele als fiscale wetgeving zal aangepast moeten worden. Reeds min of meer bekende pensioensoorten zullen vervolgens prominenter naar voren komen. Denk hierbij aan streefregelingen (zie ons infomagazine 2006.09), CDC-regelingen (zie ons infomagazine 2006.08 en 2010.01) en solidaire premieovereenkomsten (zie hierna).

De solidaire premieovereenkomst is een pensioenovereenkomst met financiering aan de voorkant door middel van een doorsneepremie (van b.v. 18%) en een feitelijke verdeling van de premie (aanspraak) aan de achterkant. De werknemer betaalt aan de voorkant een bijdrage van b.v. 6% terwijl de belegging geschiedt conform de fiscale staffel. Deze solidaire premieovereenkomst wordt al gehanteerd door b.v. het bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Bloemen en Planten (premie 8% van het pensioengevend salaris met 4% werknemersbijdrage) en de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (Het Pluspensioen: premie 12,3% van de pensioengrondslag met 4,1% werknemersbijdrage). Deze overeenkomst sluit aan op de uitgangspunten in het pensioenakkoord.

Het grootste verschil zit hem in de uitkeringsfase indien het pensioenakkoord doorgang vind. In de huidige situatie is er steeds sprake van een uitkering, die vanaf de pensioendatum vastligt. Na doorvoering van het pensioenakkoord is dat niet meer het geval. De uitwerking zal de details invullen.

 
 
  November 2011
 

Pensioen kent naast de Bpf-verplichting ook een CAO-verplichting, die mogelijk ook van toepassing is op niet bij een werkgeversorganisatie aangesloten werkgevers middels een z.g. algemeen verbindend verklaring (AVV) door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Na de eerste ervaringen met de Bpf-module (zie ons infomagazine 2011.05) bleek al snel de behoefte aan uitbreiding met een CAO-module. In-middels is de basis voor een CAO-module, gericht op onderzoek naar een verplichting om zorg te dragen voor een pensioenregeling, gereed. Met behulp van deze module wordt eerst en vooral de vraag onderzocht of voor een bepaalde onderneming een CAO, al of niet op basis van een AVV, van toepassing is. Daarbij biedt zij inzage in de volledige CAO. Daardoor is deze module ook een hulpmiddel om vragen die niet direct op het terrein van pensioenen liggen te beantwoorden. Wilt u meer weten, let dan op www.finact.nl.

De werkingssfeer in een verplichtstelling of CAO kan wel eens discutabel zijn. Dat moge blijken uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 april 2011 (LJN: BP6601). In tegenstelling tot de kantonrechter, het Hof en de Advocaat Generaal bij de Hoge Raad was de Hoge Raad zelf van mening dat, in de onderliggende ca-sus, het uitleen- / detacheringsbedrijf wel onder de verplichtstelling van het Bpf Metaal & Techniek viel.

AOW uitkering gaat in op de dag waarop men 65 jaar wordt in plaats van de eerste dag van de maand waarin men 65 jaar wordt. Deze wetswijziging (dossier 32.846) is op 8 november j.l. in de Commissie voor SZW van de Eerste Kamer behandeld en het wachten is op het antwoord van de regering. De aanpassing zal, na akkoord van de Eerste Kamer, per 1 april 2012 van kracht worden. De problemen als gevolg van de snel-heid waarmee deze wetswijziging (weer) wordt ingevoerd zijn tijdens de behandeling uitdrukkelijk bespro-ken en/of gecommuniceerd zoals de onmogelijkheid om alle CAO’s tijdig aan te passen met alle gevolgen van dien. Verder zijn er gevolgen voor b.v. de loon- en premieheffing in de maand waarin men 65 wordt en de aansluiting tussen het 2e pijler pensioen en de AOW. De (sociale) uitkeringen worden hierop aangepast.

De Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW is op 12 oktober j.l. ingediend bij de Tweede Kamer (dossier 33.046 ). Met dit wetsvoorstel wordt de AOW en de fiscale wetgeving aangepast, in die zin, dat de AOW­leeftijd en de pensioenrichtleeftijd in het fiscale kader ouderdomsvoorzieningen (het `Witteveenkader`) worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensver-wachting. Deze maatregelen moeten de overheidsfinanciën in 2013 al € 700 miljoen opleveren. Met dit wetsvoorstel worden twee eerdere voorstellen ingetrokken; de ´Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar´ van 10 mei 2011 (dossier 32.767) en de ´Wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met opname van de mogelijkheid om op verzoek van de pensioengerechtigde het ouderdomspensioen geheel of ten dele op een later tijdstip te laten ingaan´ van 18 november 2008 (dossier 31.774).

De ‘vernieuwing van de pensioencontracten’ is afhankelijk van de uitkomsten van de onderzoeken naar het omgaan met de reeds opgebouwde rechten en de ontwikkelingen in EU verband. Er komt een nieuw wettelijk kader als gevolg van het uitvoeren van het pensioenakkoord. Dat zijn dan aanpassingen in de AOW en het Witteveenkader (zie dossier 33046), en separaat hiervan de aanpassing van de Pensioenwet, met name de verbetering en uitbreiding van het Financieel toetsingskader, de aanpassing van het fiscaal instrumentarium voor ouderenparticipatie en de introductie van een mobiliteitsbonus. De streefdatum is 1 januari 2013 en indien dat niet haalbaar is 1 januari 2014.

 
 
  September 2011
 

Het pensioenakkoord en haar problematiek. Op 4 juni 2010 bereikten de sociale partners een principe-akkoord om de AOW en pensioenen veilig te stellen en betaalbaar te houden. Dit werd uitgewerkt in een memorandum door de Stichting van de Arbeid, hetgeen resulteerde in het pensioenakkoord van 10 juni 2011. Dit akkoord moest vervolgens door de achter-ban worden goedgekeurd, hetgeen door de twee grootste FNV-bonden geschiedde met een negatief advies. De vraag is dan of de emotie of de ratio overheerst?

Verhoging van AOW- en pensioenleeftijd. Dat de levensverwachting stijgt is een gegeven. Het gevolg is, dat er langer, dus meer, pensioen moet worden uitgekeerd dan waarmee men tijdens de opbouwperiode had gerekend. Er is dus niet genoeg geld gespaard om die extra jaren te kunnen betalen. Door de AOW- en pensioenleeftijd te verhogen schrapt men aan het begin die jaren, die er aan het einde zijn bijgekomen.

Meer zekerheid en minder ‘vrijheid, blijheid’ eist FNV Bondgenoten. Met zekerheid bedoelt men een onvoorwaardelijke toezegging met een zekerheidsambitie van 97,5%. Met ‘vrijheid, blijheid’ bedoelt men het aanpassen van de pensioenen aan de financiële schokken op de beurs. Probleem is dat het rapport Goudswaard “een sterke tweede pijler” (zie ons infomagazine 2010.05) er op wijst dat bij een hoge zekerheid een lage ambitie hoort en de Stichting van de Arbeid (STAR) er in zijn uitwerkingsmemorandum (pag. 7) op wijst dat dit in de praktijk een schijnzekerheid blijkt. Hebben de FNV-leden dat ook zo begrepen?

De mensen met lage inkomens en zware beroepen moeten op hun 65-ste van een volledige AOW kunnen gaan genieten, zo menen de FNV-bonden. Extra sparen is geen alternatief voor de bonden. De mensen met lage inkomens en zware beroepen zijn veelal op jonge leeftijd begonnen met werken en hebben daarbij ook nog eens een lagere levensverwachting (zie ons infomagazine 2010.09). Naarmate men een hoger inkomen heeft werkt men dus korter en geniet men langer van de AOW. Minister Kamp is de PvdA op dit punt tegemoet gekomen zodat er een meerderheid in de Tweede Kamer voor het pensioenakkoord is. Nu de FNV nog!

Het ‘casino-pensioen’, een voorwaardelijke pensioentoezegging, acht FNV-Bondgenoten onaanvaardbaar. In haar alternatief “het kan anders, beter” gaat zij uit van meer zekerheid met een buffer van 20%! Dat is 120% van een maandelijks wisselende verplichting. Zij komt n.l. met de nieuwe ‘beleidsdekkingsgraad’, een gemiddelde dekkingsgraad over 12 maanden. Deze wordt berekend met een, fluctuerende, marktrente terwijl de commissie Frijns juist de aanbeveling deed om te komen tot een reële disconteringsvoet. Waarom een maandelijks, gematigd, fluctuerende dekking voor (lange termijn) pensioenverplichtingen?

Het ‘invaren’ van bestaande aanspraken, de als onvoorwaardelijk opgebouwde aanspraken onder het regime van de voorwaardelijke aanspraken brengen, wordt onderzocht waarbij met name bestaande wetgeving een sta in de weg zou kunnen zijn. De vraag is of men op basis van de oude wetgeving moet doorgaan tot het moment waarop men moet afstempelen of dat men op basis van nieuwe wetgeving al veel eerder gematigd ingrijpt? Wacht men tot het kalf verdronken is of neemt men maatregelen opdat het kalf niet kan verdrinken?

Eerlijke verdeling van lasten door de extra werkgeversbijdrage in slechte tijden is een eis van de bonden. Aan de argumenten uit het rapport Goudswaard voor een stabiele premie, hetgeen o.a. betekent geen premierestitutie aan werkgevers in goede tijden, gaat men echter voorbij. Bovendien is in de decentrale regeling, uitgangspunt van het pensioenakkoord, nog altijd een mogelijkheid om afspraken te maken over de premies. Lijkt het voorstel in het pensioenakkoord niet erg veel op de CDC-regeling (zie ons infomagazine 2006.08) of de oude streefregeling (zie ons infomagazine 2006.09)? Zo nieuw is het dus ook weer niet!

 
 
  Augustus 2011
 

Onderzoek naar een mogelijke Bpf verplichtstelling is op grond van de Leidraad tweedepijler pensioenadvisering aflevering 2 van de AFM een verplichting en gebaseerd op artikel 4.23 Wft. Op basis van een idee van Adviesbureau Lahaye Heerlen heeft FinAct BV hiertoe een software-module, de Bpf-scan, ontwikkeld. Op 22 augustus 2011 is middels een persbericht deze module geïntroduceerd. Voor nadere informatie zie www.finact.nl ‘Module BPF analyse’.

Pensioenfondsen duiken (weer) onder de minimale dekkingsgraad, dat zijn de berichten die de laatste weken regelmatig in de pers te vinden zijn. Oorzaak zijn de dalende beurskoersen van de afgelopen weken, i.c. de schuldencrisis, zodat er onvoldoende dekking van de verplichtingen (op lange termijn) is. Om welke pensioenfondsen het gaat wordt niet bekend gemaakt. Inmiddels is wel bekend, dat ook grote pensioenfondsen als ABP en Zorg & Welzijn weer onder de minimale dekkingsgraad zijn gedoken. Nu wordt interessant in hoeverre deze actuele problematiek van invloed zal zijn op de besluitvorming rond het pensioenakkoord.

Instemming van een werknemer met een wijziging van de pensioenovereenkomst, die een verslechtering betekent, is enkel mogelijk indien de werknemer duidelijkheid over de inhoud is verschaft en hij welbewust hiermee heeft ingestemd. De kantonrechter in Utrecht heeft dit op 13 juli j.l. (LJN: BR0802 r.o. 5.1), onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 12 februari 2010 (LJN: BK3570), nog eens duidelijk benadrukt. Op basis van art. 7:611 BW komt de kantonrechter daarna toch tot de conclusie dat de werknemer gebonden is aan de wijziging van de pensioenovereenkomst omdat de werkgever zwaarwegend belang had en de werknemer de geboden compensatie niet gebruikt heeft (r.o. 5.6 t/m 5.8). De uitspraak toont aan dat het Pensioenakkoord niet betekent, dat pensioenregelingen zonder meer aangepast kunnen worden.

(Pensioen)schadeberekening op basis van 6% rendement en 3% inflatie leidt tot een lager bedrag dan een berekening op basis van 3% rekenrente. Deze beoordeling troffen wij aan in de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 29 juni j.l. rov. 2.4 (LJN: BR1999). Welke formule of welke rekenrente in het geval van 6% rendement en 3% inflatie volgens de rechtbank gehanteerd is wordt helaas niet vermeld. Het lijkt er op dat de rechtbank van oordeel is dat 6 minus 3 hoger is dan 3. Dat roept bij ons vragen op over (het inhuren van) de deskundigheid, die verwacht mag worden van een recht-bank. Hoger beroep werd al aangekondigd.

FNV-Bondgenoten eist met name voldoende zekerheid, in haar reactie op het pensioenakkoord, middels het opbouwen van een buffer van maximaal 20%. Deze zekerheid zou dan 97,5% bedragen, hetgeen wil zeggen dat er eens in de veertig jaar toch gekort moet worden vanwege de financiële situatie. Dus ook in het plan van FNV-Bondgenoten bestaat geen (100%) zekerheid. Probleem is, dat de gevolgen van het pensioenakkoord moeilijk te bepalen zijn omdat veel details nog niet zijn ingevuld. De CPB Notitie van 24 juni j.l. wijst hier uitdrukkelijk op. De vraag is dus hoe aan de veronderstelde onzekerheid vorm wordt gegeven in vergelijking met de huidige situatie c.q. het door FNV-Bondgenoten voorgestelde alternatief. We herhalen nog maar eens wat in ons vorige infomagazine reeds vermeld stond: Er is een akkoord over wat er gaat gebeuren maar nog niet hoe het gaat gebeuren. En zonder akkoord zal de behandeling van de wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar (zie ons vorige infomagazine) voortgezet worden, waarin b.v. geen flexibilisering is opgenomen maar wel een versobering van pensioenregelingen.

 
 
  Juni 2011
 

Dekkingsgraad pensioenfondsen verder verbeterd , aldus meldde De Nederlandsche Bank (DNB) in haar Statistisch Nieuwsbericht van 9 juni 2011. De gemiddelde dekkingsgraad is gestegen van 107% ultimo 2010 naar 112% in het eerste kwartaal 2011. Dit komt door een daling van de verplichtingen maar ook een, beperktere, daling van de beschikbare middelen. De daling van de verplichtingen heeft niets te maken met een daling van pensioenverplichtingen zelf maar met een stijging van de rente, waarmee de contante waarde van (stijgende) verplichtingen wordt berekend. In feite gewoon een boekhoudkundig gegeven. Dat deze rente, die eind september 2010 nog 3,0% was, eind december 2010 3,8% en eind maart 2011 4,0% bedroeg, inmiddels weer is gezakt naar 3,8% eind mei 2011 vermeldt DNB niet expliciet. We staan er (boekhoudkundig) dus weer slechter voor. Alle reden om eens naar de psychologie van deze cijfers te kijken?!

Het pensioenakkoord is afgelopen vrijdag, 10 juni 2011, gesloten, dat hopen althans de regering en de voorzitters van de sociale partners. Het is de uitwerking van het akkoord van 4 juni 2010 (zie ons infomagazine 2010.09). Hiermee moet de problematiek van de (stijgende) levensverwachting, de (dalende) rekenrente en de (steeds grotere) volatiliteit worden opgelost. Dat er nog beren op de weg lopen staat dan misschien niet duidelijk in de brief van minister Kamp d.d. 10 juni 2011 (AV/SDA/2011/10887) inzake het overleg van het kabinet met de Stichting van de Arbeid (STAR) maar dat laten we in dit (en volgende) infomagazine(s) zien. Voor alle duidelijkheid, er ligt een akkoord wat er gaat gebeuren niet hoe het gaat gebeuren.

FNV Bondgenoten is fel tegen, zo laat voorzitter Henk van der Kolk weten. Hij is zelfs met een eigen plan gekomen. Het gaat hem om voldoende (hoge) zekerheid wat betreft de aanspraken, ‘betere' risicoverdeling tussen werkgevers en werknemers alsmede een reële AOW-verhoging, geen sigaar uit eigen doos.

De ouderenorganisaties roeren zich. Gezien de implicaties voor ouderen is de CSO, de koepel van de ouderenorganisaties NVOG, NOOM, PCOB en de Unie KBO, van mening dat de ouderenorganisaties betrokken moeten worden bij het vervolg van het pensioenakkoord. Met name het invaren van bestaande rechten (zie hieronder) verontrust de CSO.

Wat gebeurt er met de bestaande aanspraken, de reeds opgebouwde pensioenen? Blijven deze conform artikel 20 Pensioenwet (PW) gehandhaafd? Moeten deze aanspraken middels waardeoverdracht conform artikel 83 PW worden omgezet? Dan is er wel individuele toestemming nodig! Is dat uitvoerbaar? Of komt er een wetswijziging die collectieve aanpassing mogelijk maakt zodat de oude aanspraken kunnen ‘invaren' in het nieuwe contract? De landsadvocaat heeft hierover in maart waarschijnlijk een negatief oordeel gegeven in een niet gepubliceerd advies. Er komen in ieder geval twee onderzoeken, één naar het collectief en één naar het individueel ‘invaren' in een nieuw contract. In 2012 is de aanpassing van de Pensioenwet gepland.

De “Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar” (TK 32767) per 1 januari 2020 is op 10 mei 2011 bij de Tweede Kamer ingediend. Als gevolg van het pensioenakkoord zal het voorstel worden aangepast. De geplande verlaging van de pensioenopbouw, 2% i.p.v. 2,25% bij een middelloonregeling, gaat niet door. Wel is het nog altijd de bedoeling, dat in 2013 de pensioenrichtleeftijd (in het Witteveenkader) verhoogd wordt van 65 naar 66 jaar en vervolgens naar 67 in 2015. Saillant detail is, dat de Raad van State in zijn (in de wind geslagen?) negatieve advies (zie TK 32767 nr. 4) waarschuwt, dat de werkelijke levensverwachting tussen heden en 2020 met meer dan één jaar zal oplopen. Een vorm van dweilen met de kraan open dus.
 
 
  April 2011
 

Bij waardeoverdracht van een beschikbare premieregeling conform artikel 7a PSW is niet tijdsevenredige kostentoerekening maar tijdsevenredige pensioenopbouw de maatstaf, aldus het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2011 (LJN: BP4454). Het betrof een kwestie uit 2005 tussen Legal & General en een werkneemster van Colopast BV over waardeoverdracht na opzegging van de overeenkomst met Legal & General. In deze regeling waren gedurende de eerste 7 jaar ca. 19% kosten in mindering gebracht op de premie en daarna ca. 11%. Bovendien waren er bij de waardeoverdracht nog kosten in rekening gebracht. Eiseres had echter niet toegelicht waarom er van evenredige opbouw alleen sprake is indien ook de kosten evenredig worden verdeeld terwijl Legal & General middels berekeningen, conform de in overleg tussen het Verbond van Verzekeraars en de Pensioen- en Verzekeringskamer (PvK) als toezichthouder opgestelde richtlijnen, had aangetoond dat er wel sprake was van evenredige opbouw en financiering. (zie conclusie PG rov. 1.15). Onder de huidige Pensioenwet ligt dit na invoering per 1-8-2009 van artikel 17a PW echter anders. Daar is evenredige kostenverdeling wel een eis (rov. 4.2.2). Verder had eiseres (ten onrechte?) gelijke behandeling niet aan haar vordering ten grondslag gelegd (zie conclusie PG onder 2.14 en noot 23).

Verrekenen van pensioen op basis van Boon van Loon bij echtscheiding betekent dat de waarde van het volledige pensioen als een deel van de gemeenschappelijke boedel wordt beschouwd, waarvan ieder dus de helft krijgt. Daar de partner recht heeft op een bijzonder nabestaandenpensioen, het nabestaandenpensioen opgebouwd tot datum echtscheiding, moet dit eerst in mindering gebracht worden op het aandeel van de partner waarna het restant verrekend moet worden. Niet iedereen blijkt dit te begrijpen. Eerst vorderde de advocaat namens de ex-vrouw in kort geding op 12-11-2010 voor de rechtbank in Groningen (LJN: BO8980) medewerking van de ex-man om er zorg voor te dragen dat met onmiddellijke ingang maandelijks het bijzonder nabestaandenpensioen op haar rekening werd bijgeschreven. De rechter begreep gelukkig dat dit pensioen bij leven van de man niet opeisbaar is. Verder oordeelde hij dat het bijzonder nabestaandenpensioen plus de helft van het per datum echtscheiding opgebouwde ouderdomspensioen aan de ex-vrouw toekwam. Een duidelijk geval van (zich) verrekenen. Over deskundigheid van rechters en advocaten gesproken!

Afstorting in geval van echtscheiding van aan partner toekomende pensioenaanspraken in eigen beheer bij een externe verzekeraar achtte de rechtbank Rotterdam onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de uitspraak op 23 februari j.l. (LJN: BP6657). De door de Hoge Raad bedoelde omstandigheden waar dit van afhangt bepaalde de rechtbank aan de hand van de volgende vragen: de continuïteit van de onderneming, het beschikbare weerstandsvermogen en de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen. Verder oordeelde de rechtbank, dat het tijdstip waarop de verplichting moet worden nagekomen bepalend is.

Sekseneutrale tarieven verplicht met ingang van 21 december 2012 bij levensverzekeringen. Het Europese Hof van Justitie heeft op 1 maart 2011 in een Belgische kwestie (zaak C-236/09) bepaald, dat artikel 5 lid 2 van richtlijn 2004/113/EG, welk artikel verschillen in premies tussen vrouwen en mannen op grond van actuariële gegevens toestaat, per 21 december 2012 ongeldig verklaard. Volgens het Hof is dit artikel strijdig met artikel 21 en 23 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Daar richtlijn 2004/113 niet van toepassing is op aangelegenheden in verband met arbeid en beroep heeft dit geen directe gevolgen voor pensioenregelingen. Daarvoor is richtlijn 2006/54, gelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake arbeid en beroep, relevant. In deze richtlijn staat de actuariële uitzondering in artikel 9 lid 1 sub h, welk artikel ons eveneens in strijd lijkt te zijn met art. 21 en 23 van het Handvest. Bovendien lijkt ons een verschil tussen premies voor individuele en aan arbeid gerelateerde verzekeringen praktisch ondoenlijk.

 
 
  Februari 2011
 

Solvancy II is de Europese richtlijn van 25 november 2009 (2009/138/EG), in werking per 01-11-2012, betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf. In deze richtlijn is een solvabiliteitskapitaalvereiste waarin het risicoprofiel is verdisconteerd (overweging 26) opgenomen. Bij de berekening moet men uitgaan van een zekerheid van 99,5 %, dat men de komende twaalf maanden aan de verplichtingen kan voldoen. Deze richtlijn is niet van toepassing op pensioenfondsen, zodat die kunnen blijven uitgaan van een zekerheid van 97,5%. Nederland is, gezien de grote verschillen tussen de lidstaten op pensioengebied, tegenstander van Europese pensioenwetgeving. Nederland is meer voorstander van de Open Coördinatie methode. Daarom acht Nederland Solvancy II dan ook niet geschikt voor onze pensioenfondsen. De (politieke) discussie hierover is in volle gang (zie ook infomagazine 2010.10 “Groenboek”).

Premies inzake een meer dan drie jaar vrijwillig voortgezette pensioenregeling zijn volgens het arrest van de Hoge Raad d.d. 26-11-2010 (LJN: BM9268), in tegenstelling tot de uitspraak van het Gerechtshof in den Bosch van 16-10-2009 (zie ons infomagazine 2010.01), geen negatief loon. De met deze premies verkregen aanspraken zijn geen pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18 van de Wet LB 1964, aldus de Hoge Raad. Daarmee zijn de uitkeringen niet aan te merken als loon in de zin van de Wet LB 1964 en bestaat er onvoldoende causaal verband tussen de betaling van de premie en de vroegere dienstbetrekking. Het oordeel van het Gerechtshof in den Bosch dat er wel voldoende causaal verband bestaat geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting (rov. 3.3.1), reden om die uitspraak te vernietigen. Ook is er geen sprake van een premie voor lijfrenten, omdat het betreffende pensioenreglement geen afkoopverbodsbepaling kent. Wel is het deel van de premie terzake van invaliditeit aftrekbaar als uitgave voor inkomensvoorziening, zoals door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie in onderdeel 8.6 is uiteengezet (rov. 3.4.4). Het geding is ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof in Arnhem.

De door de Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNP) gevraagde ontheffing tot het nemen van herstelmaatregelen per 1 januari 2011 kon geen genade vinden in de ogen van de voorzieningenrechter van de rechtbank in Rotterdam in zijn oordeel van 30 november 2010 (LJN: BO5808). In die herstelmaatregelen was een korting op de pensioenaanspraken opgenomen en die moet dus uitgevoerd worden. In tegenstelling tot hetgeen gesuggereerd wordt bepaalt de rechter dus niet dat er gekort moet worden maar dat de maatregelen die SNP zelf heeft vastgesteld moeten worden uitgevoerd en dat de Nederlandse Bank als toezichthouder terecht geen verder uitstel toestaat. De voornaamste reden is dat uitstel leidt tot een onevenwichtige belangenbehartiging, waarbij de lasten van nu worden doorgeschoven naar de toekomstige generaties in de vorm van hogere premie, minder indexatie en toekomstige verlaging van aanspraken. Dat SNP tot 2006 een afwijkende regeling kende, die juist een dekkingstekort sanctioneerde kan natuurlijk geen argument zijn de rekening maar door te blijven schuiven. En dan te bedenken dat de Europese normen van Solvancy II niet eens van toepassing zijn.

Na (voor)overlijden van ex-echtgenote vervalt de aanspraak op bijzonder partnerpensioen aan het pensioenfonds, was de stelling van de Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen (SBL) in de rechtszaak waarin de kantonrechter in Rotterdam op 3 september 2010 uitspraak deed (LJN: BO6473, gepubliceerd 07-12-2010). Op grond van het gedurende 8 jaar verstrekken van onjuiste informatie ging de kantonrechter echter voorbij aan het betoog van SBL dat aanwas van nabestaandenpensioen (overgang naar opvolgende echtgenote) volgens de geldende pensioenregeling niet mogelijk was. De rechter merkte tevens op, dat naar zijn oordeel het betreffende artikel in het pensioenstatuut van SBL niet heel duidelijk en ondubbelzinnig was. Uit deze zaak blijkt, dat het bij een echtscheiding van belang is om met dergelijke bepalingen rekening te houden en zo nodig hierover duidelijke afspraken te maken.

 
 
  Januari 2011
 

Rekenrente waardeoverdracht 2011: 2,984%. Deze disconteringsvoet is vastgesteld op grond van artikel 18 lid 3 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Regeling PW) en geldt voor het jaar 2011. Voor 2010 bedroeg deze rekenrente 4,122%. Praktisch betekent dit in 2011 een hogere overdrachtswaarde dan in 2010. Als gevolg hiervan zal de werkgever, die een werknemer in dienst neemt die besluit om zijn pensioen over te hevelen naar de pensioenuitvoerder van deze nieuwe werkgever, minder dan in 2010 geconfronteerd kunnen worden met forse bijbetalingen. Waardeverschil tussen de overdrachtswaarde en de door een pensioenuitvoerder berekende pensioenreserve zal echter blijven bestaan. Enerzijds komt dit verschil op grond van artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit PW) ten gunste c.q. ten laste van de werkgever of de uitvoerder waar de werknemer is vertrokken. Anderzijds zal de werkgever of de uitvoerder, waar de werknemer naar toe is gegaan, op grond van artikel 19 lid 3 Regeling PW een eventueel tekort moeten aanvullen terwijl een eventueel overschot op grond van artikel 28 lid 3 en 4 Besluit PW wordt vertaald in extra diensttijd, i.c. pensioen, voor de werknemer.

De marktrente over (december) 2010 bedraagt 2,2% , zo blijkt uit het besluit DGB2010/7052M van 14-12-2010, gepubliceerd in de Staatscourant nr. 20503 van 21 december 2010. De aan een eigen pensioenlichaam te betalen premie en de op te nemen pensioenverplichtingen dienen met deze marktrente rekening te houden, ook al moet de verplichting fiscaal op grond van artikel 3.29 IB met minimaal 4% berekend worden. In geval van waardeoverdracht betekent toepassing van deze norm dus een overschot bij de overdragende uitvoerder en een extra last voor de nieuwe werkgever of pensioenuitvoerder.

De AOW-franchises 2011, bedragen waarover, afhankelijk van de situatie, geen pensioenopbouw plaatsvindt, zijn gepubliceerd op de website www.lahaye.nl onder infomagazine nr. 2011.00. In dit overzicht zijn niet alleen de franchises (vanaf 2005) voor een zelfstandige, een ongehuwde en een gehuwde met toeslag opgenomen. Tevens zijn de franchises opgenomen, die toegepast moeten worden bij verlaagde opbouw conform artikel 10aa Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 (UBLB).

De na-indexatielast bij overdracht van pensioenverplichtingen van intern naar extern eigen beheer valt bij de overdragende (betalende) vennootschap onder de regels van de jaarwinstbepaling (art. 3.26 en 3.27 IB). Dit betekent, dat de overdracht van deze na-indexatieverplichting niet ten laste van de winst gebracht mag worden maar geactiveerd moet worden. In ons infomagazine 2010.07 zijn wij reeds ingegaan op de conclusie van de Procureur Generaal, waar wij hier kortheidshalve naar verwijzen. De Hoge Raad heeft dat standpunt van PG P.J. Wattel in haar arrest van 24-12-2010 overgenomen (LJN: BM9257).

Pensioenregister online. Op de website www.mijnpensioenoverzicht.nl kan iedereen vanaf 6 januari 2011 met behulp van zijn of haar DigiD een overzicht van de eigen AOW- en pensioenaanspraken vinden. Enerzijds natuurlijk geen nieuws meer en anderzijds was dit geen initiatief van minister Kamp, zoals het televisiejournaal meldde. Daarom verwijzen wij voor meer informatie op deze plaats enkel naar onze eerdere publicaties hierover in onze infomagazines 2007.09, 2009.05 en 2010.03 en naar de betreffende website.
 
  2010
  Klik hier voor de nieuwsberichten uit 2010.
   
  2009
 
   
  2008
  Klik hier voor de nieuwsberichten uit 2008.
   
  2007